passé composé ch5

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1,2

Lundi le 10 mai 2021

Aujourd'hui:

Le but de notre cours: se préparer pour l'examen de la semaine prochaine (et répéter le passé composé). 

Verlengde instructie

Groep 1: ken je de grammatica goed? Dan ga je zelfstandig leren voor je s.o.

Groep 2: luistert mee met de herhaling van de grammatica (en maakt een extra opdracht.)

Herhaling chapitre 1: Présent, Passé composé 

- Présent : Heden ( ik zing)

- Passé composé: Voltooid tegenwoordige tijd ( ik heb gezongen)

- Présent: Je chante

- Passé composé: J'ai chanté

Passé composé

Iets dat in het verleden is afgerond = voltooid tegenwoordige tijd

ik heb gegeten = j'ai mangé

ik ben gegaan = je suis allé

Hoe maak je de passé composé?

> avoir + voltooid deelwoord (é)

voltooid deelwoord:

ww op -er = é (regarder (kijken) = regardé (gekeken))

Hoe maak je een Passé composé?

1. avoir + ww op é
2. aller + ww op é
3. faire + ww op é
4. avoir

Vul het rijtje van avoir in!
+ vertaling!

Welke zin staat in de voltooide tijd?

1. ik heb gespeeld
2. ik speelde
3. ik zal spelen
4. ik speelde

Tu (écouter)

1. as écouté
2. a écouté
3. ont écouté
4. e écouté

ils (regarder)

1. a regardé
2. ont regardé
3. e regardé
4. ent regardé

Wij hebben gewoond

1. vous avez habité
2. nous sommes habité
3. nous avons habité
4. nous habitons

Hoe maak je de passé composé?

> avoir + voltooid deelwoord (é)

voltooid deelwoord:

ww op -er = é (regarder (kijken) = regardé (gekeken))

wij hebben gegeten

1. nous avons mangé
2. on a mangé
3. nous sommes mangé
4. on est mangé

nous (regarder) = kijken

1. nous avons regardé
2. nous sommes regardé

vous (finir) = eindigen

1. vous avez fini
2. vous êtes fini

Exercice A:

Vul de passé composé in van de volgende werkwoorden:

1. Je/j' ________ à ma soeur. (praten)

2. Youssef ______ un croissant. (eten)

3. Nous  _____ la maison de vacances (chercher)

4. Quand Alayah ____ son livre d'anglais? (trouver)

Les réponses d'exercice A

Vul de passé composé in van de volgende werkwoorden:

1. J'AI PARLé à ma soeur. (praten)

2. YOUSSEF A MANGé un croissant. (eten)

3. NOUS AVONS CHERCHé la maison de vacances (chercher)

4. Quand ALAYAH A TROUVé son livre d'anglais? (trouver)

Les questions?