1basis 3.8 spelling

Welkom                3.8 Spelling
Je pakt:
-laptop/boek
-schrift Nederlands 
-studiewijzer
-leesboek
1 / 55
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 55 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom                3.8 Spelling
Je pakt:
-laptop/boek
-schrift Nederlands 
-studiewijzer
-leesboek

Slide 1 - Tekstslide

Planning 

  • Denkvierkant
  • Lesdoelen
  • LU vragen
  • Instapopdracht
  • Uitleg + vragen
  • Maken 2 t/m 6
  • Lesdoelen check 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van de les kun je en weet je ...
• hoe je sterke werkwoorden in de verleden tijd spelt;

• hoe je het meervoud op -en van zelfstandig naamwoorden schrijft;

• acht dicteewoorden.

Slide 4 - Tekstslide

Schrijf de v.t. van het werkwoord 'lopen' op (hij-vorm).

Slide 5 - Open vraag

Schrijf de v.t. van het werkwoord 'fluiten' op (wij-vorm).

Slide 6 - Open vraag

Maken 

Instapopdracht 1

Klaar? Lees de theorie alvast en maak opdracht 2.
timer
5:00
Wie weet er een voorbeeld van een pv die verandert in de v.t.?

Slide 7 - Tekstslide

3.8 Sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden veranderen van klank.

Zwakke werkwoorden niet. 

Slide 8 - Tekstslide

Sterke werkwoorden
Van sommige werkwoorden verandert de klank als je de pv in de verleden tijd zet. Dat zijn sterke werkwoorden.

Wil je weten of een sterk werkwoord op een -d of een -t eindigt? Maak het woord langer, dan hoor je het:
vond of vont? langer maken: vonden  
dus: vond
beet of beed? langer maken: beten  
dus: beet

Slide 9 - Tekstslide

Schrijf de juiste vorm van het ww op in de v.t.:
De man (zoeken) dat niet!

Slide 10 - Open vraag

Schrijf de juiste vorm van het ww op in de v.t.:
Wij (komen) niet naar dat feestje!

Slide 11 - Open vraag

Maken 1.8


Opdracht 2 t/m 4
Klaar? Maken: NUMO spelling


timer
15:00

Slide 12 - Tekstslide

Lesdoelen check

Slide 13 - Tekstslide

Schrijf de juiste vorm van het ww op:
Hij (schrijven) een brief.

Slide 14 - Open vraag

Schrijf de juiste vorm van het ww op:
Wij (zwemmen) vroeger.

Slide 15 - Open vraag

Wat is de juiste vorm van het ww?
Het meisje (lopen) naar de bus.
A
liep
B
loopte
C
liepen

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van het ww?
Ik (kiezen)
A
kies
B
kooz
C
koos
D
reizt

Slide 17 - Quizvraag

Welkom        3.8 Spelling (deel 2)
Je pakt:
-laptop/boek
-schrift Nederlands 
-studiewijzer
-leesboek

Slide 18 - Tekstslide

Planning 


  • Denkvierkant
  • Herhalingsvragen
  • Uitleg
  • Maken
  • Lesdoelen check 

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

v.t. fluiten (wij)

Slide 21 - Woordweb

v.t. gaan (jij)

Slide 22 - Woordweb

V.t.:
Hij (gieten) het water over.

Slide 23 - Open vraag

v.t.:
Ik (genieten) altijd van de feestdagen.

Slide 24 - Open vraag

3.8 Sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden veranderen van klank.

Zwakke werkwoorden niet. 

Slide 25 - Tekstslide

Sterke werkwoorden
Van sommige werkwoorden verandert de klank als je de pv in de verleden tijd zet. Dat zijn sterke werkwoorden.

Wil je weten of een sterk werkwoord op een -d of een -t eindigt? Maak het woord langer, dan hoor je het:
vond of vont? langer maken: vonden  
dus: vond
beet of beed? langer maken: beten  
dus: beet

Slide 26 - Tekstslide

Leestekens + hoofdletters:
de oude man heeft een toets gedaan maar hij vond het moeilijk

Slide 27 - Open vraag

Aantekeningen 3.8: komma
Weet je nog? Leestekens en hoofdletters helpen je bij het lezen van een tekst.
Deze leestekens ken je al: punt, vraagteken, uitroepteken. Ze staan aan het eind van een zin.

De komma is een leesteken dat in een zin staat. De komma is een korte pauze in een zin.

Slide 28 - Tekstslide

Aantekeningen 3.8 : komma
Je gebruikt een komma:
1. tussen de delen van een opsomming
              ->Op tafel liggen mijn boeken, mijn mobiele telefoon en mijn sleutels.

2. vóór woorden zoals want, maar en omdat.
              -> Ik vind wiskunde leuk, want we hebben een grappige leraar.

Slide 29 - Tekstslide

Schrijf de komma op de juiste plek:

Ik heb mijn spullen niet bij mij want ik ben ze kwijt.

Slide 30 - Open vraag

Maken 3.8

Bespreken: 5 t/m 7
Maken: opdracht 8 en 9.

Klaar? Maak  NUMO spelling.

DINSDAG -> niet aan toegekomen

Slide 31 - Tekstslide

Lesdoelen check

Slide 32 - Tekstslide

Hij (weet) alles wel!

Slide 33 - Open vraag

Ik (geven) Piet veel snoep.

Slide 34 - Open vraag

Waar komt de komma?
Ik koop boter kaas en eieren.

Slide 35 - Open vraag

Welkom                3.8 Spelling
Deel 3
Je pakt:
-laptop/boek
-schrift Nederlands 
-studiewijzer
-leesboek

Slide 36 - Tekstslide

Planning 


  • Raadsels
  • Lesdoelen
  • LU vragen - herhaling

  • Uitleg + vragen
  • Maken
  • Lesdoelen check 

Slide 37 - Tekstslide

Raadsels...

Slide 38 - Tekstslide

Er staan 3 huizen in de brand; een rood huis, een geel huis en een groen huis? Welke gaat de ambulance blussen?

Slide 39 - Tekstslide

Antwoord
De ambulance blust niet!

Slide 40 - Tekstslide

Hoeveel maanden hebben 28 dagen?

Slide 41 - Tekstslide

Antwoord
12; alle maanden hebben tenminste 28 dagen

Slide 42 - Tekstslide

Waarom legt een kip een ei?

Slide 43 - Tekstslide

Antwoord
Als hij hem gooit gaat hij kapot!

Slide 44 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van de les kun je en weet je ...
• hoe je sterke werkwoorden in de verleden tijd spelt;

• hoe je het meervoud op -en van zelfstandig naamwoorden schrijft;

• acht dicteewoorden.

Slide 45 - Tekstslide

Schrijf de v.t. van het werkwoord 'bedenken' op (hij-vorm).

Slide 46 - Open vraag

Schrijf de v.t. van het werkwoord 'komen' op (wij-vorm).

Slide 47 - Open vraag

3.8 Sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden veranderen van klank.

Zwakke werkwoorden niet. 

Slide 48 - Tekstslide

Sterke werkwoorden
Van sommige werkwoorden verandert de klank als je de pv in de verleden tijd zet. Dat zijn sterke werkwoorden.

Wil je weten of een sterk werkwoord op een -d of een -t eindigt? Maak het woord langer, dan hoor je het:
vond of vont? langer maken: vonden  
dus: vond
beet of beed? langer maken: beten  
dus: beet

Slide 49 - Tekstslide

Wat zijn zelfstandig naamwoorden?

Slide 50 - Woordweb

Aantekeningen 3.8 mv van zn
Bijna alle zelfstandige naamwoorden kun je in het meervoud zetten.
Bij heel veel zelfstandige naamwoorden zet je dan -en achter het woord.
- de leerling – de leerlingen

Let goed op de spelling van het meervoud.
- Soms moet je een extra letter opschrijven.
de kat – de katten
- Soms moet je een letter weglaten.
de muur – de muren
- Bij sommige meervouden moet je een letter veranderen.
de neus – de neuzen
Filmpje Talent!

Slide 51 - Tekstslide

mv bal

Slide 52 - Woordweb

mv roos

Slide 53 - Woordweb

mv haar

Slide 54 - Woordweb

Maken 

Opdracht 5 t/m 12

Klaar? NUMO spelling
timer
5:00

Slide 55 - Tekstslide