Herhalingsles H3

Herhalingsles                  Lezen 3.3
Leg op tafel:
Werkboek/ laptop/ 
pen/
schrift
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Herhalingsles                  Lezen 3.3
Leg op tafel:
Werkboek/ laptop/ 
pen/
schrift

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Herhaling (vragen+ uitleg

Slide 2 - Tekstslide

Pak je aantekeningen schrift
en schrijf op:
- Hoeveel alinea's heeft de 
   tekst?
- Welke alinea is de inleiding?
- Welke vormen samen de kern?
- En welke alinea is het slot?
Pak je aantekeningen schrift en schrijf op blz 26 werkboek:

- Hoeveel alinea's heeft de tekst?

- Welke alinea is de inleiding?

- Welke vormen samen de kern?

- En welke alinea is het slot?

Slide 3 - Tekstslide

Hoeveel alinea's heeft de
tekst?

Slide 4 - Open vraag

- Welke alinea is de inleiding?
- Welke vormen samen de kern?
- En welke alinea is het slot?

Slide 5 - Open vraag

Aantekeningen 2.3
Inleiding
 - eerste alinea van een tekst
 - staat vaak apart van de tekst
- maakt bijna altijd duidelijk wat het onderwerp is
Kern
- het middenstuk van de tekst
- bestaat altijd uit één of meer alinea's
- geeft informatie over het onderwerp van de tekst
Slot
- laatste alinea van de tekst
- herhaalt het belangrijkste uit de tekst - geeft tips

Slide 6 - Tekstslide

Aantekeningen 2.3

Slide 7 - Tekstslide

Welke vraag stel je aan jezelf als je wil weten wat het onderwerp van de tekst is?

Slide 8 - Open vraag

Mag het onderwerp van de tekst een hele zin zijn?
A
Ja
B
Nee

Slide 9 - Quizvraag

Sleep je juiste omschrijving naar de manier van lezen.
Verkennend lezen
Nauwkeurig lezen
Je lees zin voor zin. Je probeert te begrijpen wat er staat.
Je leest de inleiding, slot, tussenkopjes, titel, plaatjes en bron.

Slide 10 - Sleepvraag

Manieren van lezen
Verkennend lezen
Hoe doe je dat?
  • Je leest de inleiding, slot, titel, tussenkopjes, plaatjes en de bron

Nauwkeurig lezen is precies lezen.
Hoe doe je dat?
  • Lees de tekst aandachtig. Zin voor zin.
  • Probeer zo goed mogelijk te begrijpen wat er staat.

Slide 11 - Tekstslide

Tekstdoel

Slide 12 - Woordweb

Tekstdoelen


Er zijn vier tekstdoelen:
  • informeren
  • activeren
  • amuseren
  • overtuigen
Bij het tekstdoel informeren wil de schrijver informatie geven over een bepaald onderwerp. Voorbeelden: nieuwsbericht, tekst uit een schoolboek

Slide 13 - Tekstslide

Maken 3.3

Oefen SO 3.3




Klaar? Test Jezelf 3.3

Slide 14 - Tekstslide

Hoe denk je dat je het onderdeel Lezen in de toets gaat maken?
😒🙁😐🙂😃

Slide 15 - Poll

Herhalingsles     Grammatica 3.7
Leg op tafel:
Werkboek/ laptop/ 
pen/
schrift

Slide 16 - Tekstslide

Planning
  • Herhaling (vragen+ uitleg)
  • SO 3.7 en 3.8 oefenen
  • Maken: NUMO/Test Jezelf!

Slide 17 - Tekstslide

Wat hoort bij elkaar?
pv
wg
o
lv
wie/wat + wg
Tijdproef
wie/wat + wg + o
Alle ww in een zin.

Slide 18 - Sleepvraag

Elk juist benoemde zinsdeel gaat tussen zinsdeelstrepen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de pv in de volgende zin:
Wie is er naar de wedstrijd gegaan?

A
Wie
B
is
C
naar de wedstrijd
D
gegaan

Slide 20 - Quizvraag

Persoonsvorm
- Het is een vorm van een werkwoord

- Hij staat in het enkelvoud of meervoud
            Getalsproef: Hij eet een appel -> Jullie eten een appel
 
- Hij staat in tegenwoordige tijd of verleden tijd
            Tijdproef: Hij eet een appel -> Hij at een appel.

Slide 21 - Tekstslide

Wat is de pv in de volgende zin:

Mijn broer ging ook lopen.
A
Mijn broer
B
ging
C
ook
D
lopen.

Slide 22 - Quizvraag

PV is een onderdeel van van het wg.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 23 - Quizvraag

Werkwoordelijk gezegde (wg)
Het werkwoordelijk gezegde zijn alle werkwoorden in de zin.
 
LET OP: Pv is OOK een onderdeel van het wg!!!!

VB: Hij heeft een appel gegeten.
pv = heeft
wg = heeft gegeten

Slide 24 - Tekstslide

Benoem pv en wg in de volgende zin:
Wij zijn naar school gegaan.

Slide 25 - Open vraag

Benoem het onderwerp in de volgende zin:

Het heftige spel uit 2002 is weer hartstikke populair.

Slide 26 - Open vraag

Het onderwerp (ond)
Je kunt het onderwerp vinden door de vraag:
Wie of wat + het werkwoordelijk gezegde?
Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.

De kinderen hebben een kaars aangestoken.
Wie hebben aangestoken?
Antwoord: De kinderen

Slide 27 - Tekstslide

Benoem pv, wg en o in de volgende zin:
De verbaasde mensen hadden de pannen laten vallen.

Slide 28 - Open vraag

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:

Mijn vrienden kochten een heel leuk spel voor mij.
A
Mijn vrienden
B
kochten
C
een heel leuk spel
D
voor mij

Slide 29 - Quizvraag

Aantekeningen 3.7: Het lijdend voorwerp (nieuw!!!)
Wie of wat + wg + onderwerp = lijdend voorwerp. 
Let op! Niet iedere zin heeft een lijdend voorwerp!
Wie of wat
+
wg
+
lijdend voorwerp
onderwerp
=

Slide 30 - Tekstslide

Aantekeningen 3.7: Het lijdend voorwerp (nieuw!!!)
Elk benoemd zinsdeel gaat tussen zinsdeelstrepen!!

| Wij | gaan | de mooie en oude boeken | kopen. |

pv (zin in v.t.) = gaan          
wg = gaan kopen        
o (wie gaan kopen?) = Wij       
lv (wat gaan wij kopen?) = de mooie en oude boeken


o         wg                      lv                                         wg

Slide 31 - Tekstslide

Benoem het lv in de volgende zin:

De winkel heeft dat leuke shirt op voorraad.

Slide 32 - Open vraag

Maken 3.7

Test Jezelf 3.7

Klaar? NUMO taken (grammatica)

Slide 33 - Tekstslide

Hoe denk je dat je het onderdeel grammatica in de toets gaat maken?
😒🙁😐🙂😃

Slide 34 - Poll

Herhalingsles            Spelling 3.3
Leg op tafel:
Werkboek/ laptop/ 
pen/
schrift

Slide 35 - Tekstslide

Planning
  • Herhaling (vragen+ uitleg)
  • Maken

Slide 36 - Tekstslide

Schrijf de v.t. van het werkwoord 'fluiten' op (wij-vorm).

Slide 37 - Open vraag

Schrijf de v.t. van het werkwoord 'lopen' op (hij-vorm).

Slide 38 - Open vraag

3.8 Sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden veranderen van klank.

Zwakke werkwoorden niet. 

Slide 39 - Tekstslide

Sterke werkwoorden
Van sommige werkwoorden verandert de klank als je de pv in de verleden tijd zet. Dat zijn sterke werkwoorden.

Wil je weten of een sterk werkwoord op een -d of een -t eindigt? Maak het woord langer, dan hoor je het:
vond of vont? langer maken: vonden  
dus: vond
beet of beed? langer maken: beten  
dus: beet

Slide 40 - Tekstslide

Schrijf de juiste vorm van het ww op in de v.t.:
De man (zoeken) dat niet!

Slide 41 - Open vraag

Schrijf de juiste vorm van het ww op in de v.t.:
Wij (komen) niet naar dat feestje!

Slide 42 - Open vraag

Schrijf de juiste vorm van het ww op:
Hij (schrijven) een brief.

Slide 43 - Open vraag

Schrijf de juiste vorm van het ww op:
Wij (zwemmen) vroeger.

Slide 44 - Open vraag

mv bal

Slide 45 - Woordweb

Aantekeningen 3.8 mv van zn
Bijna alle zelfstandige naamwoorden kun je in het meervoud zetten.
Bij heel veel zelfstandige naamwoorden zet je dan -en achter het woord.
- de leerling – de leerlingen

Let goed op de spelling van het meervoud.
- Soms moet je een extra letter opschrijven.
de kat – de katten
- Soms moet je een letter weglaten.
de muur – de muren
- Bij sommige meervouden moet je een letter veranderen.
de neus – de neuzen
Filmpje Talent!

Slide 46 - Tekstslide

mv roos

Slide 47 - Woordweb

mv haar

Slide 48 - Woordweb

mv muur

Slide 49 - Woordweb

2. hij gingen
9. mv huis
= huisen
4. mv tafel = tafelen
1. v.t. lopen = loopte
6. v.t. komen = kwaamen
5. wij bracht
8. v.t. liggen 
= ligde
7. mv bal 
= balen
10. mv beker
= bekeren
3. mv roos = roozen

Slide 50 - Tekstslide

Maken
OF: overhoor elkaar (dicteewoorden 3.8)
OF: NUMO spelling/ Test jezelf 3.8

Slide 51 - Tekstslide

Hoe denk je dat je het onderdeel spelling in de toets gaat maken?
😒🙁😐🙂😃

Slide 52 - Poll