Communicatie en doelgericht spreken

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Spreekvaardigheid

communicatie

doelgericht spreken

non-verbale communicatie en stemgebruik

belangrijke informatie benadrukken

overtuigend spreken

samenhang

reflecteren

beoordeling

21 juni: presentatie (in groepjes 4/5)

Wat is verbale communicatie?

1. lezen
2. schrijven
3. luisteren
4. spreken

Verbale communicatie

Communicatie waar geschreven of gesproken woorden worden gebruikt.

Verbale communicatie

een post op Facebook, Twitter

een opmerking in de klas

een telefoongesprek

een e-mail

Non-verbale communicatie

schouders ophalen

fronsen

wegkijken

armen over elkaar slaan

mondhoeken omhoog trekken

diep zuchten

blijk kijken

Wat is non-verbale communicatie?

1. gezichtsuitdrukking
2. taal
3. lichaamstaal
4. geluiden

Wat is eenzijdige communicatie

1. de zender krijgt geen reactie van ontvanger
2. de zender krijg wel reactie van ontvanger

Wat is een voorbeeld van eenzijdige communicatie?

1. chatten
2. een e-mail
3. een krantenartikel
4. een vraag stellen in de klas

Wat is meerzijdige communicatie?

communicatie

Eenzijdige communicatie: communicatie die maar één kant opgaat: de zender krijgt geen reactie van de ontvanger.

Meerzijdige communicatie: communicatie die meerdere kanten opgaat: de zender en de ontvanger wisselen van rol.

direct en indirect

Directe communicatie: communicatie waarbij de ontvanger de boodschap meteen ontvangt.

Indirecte communicatie: communicatie waarbij de ontvanger de boodschap niet meteen ontvangt.

Welke vorm van communicatie is dan een presentatie?

1. eenzijdig, direct
2. eenzijdig, indirect
3. meerzijdig, direct
4. meerzijdig, indirect

doelgericht spreken

Je spreekt altijd met een spreekdoel: informeren, instrueren of overtuigen.

Je stemt je boodschap af op het doel door de kenmerken van het doel te gebruiken.

Ook stem je je boodschap af op het publiek: formeel of informeel.

Woordgebruik stem je af op de voorkennis van het publiek

fragment

Mijn wijk

oefenen in tweetallen

Wat: 2F: opdracht 1 t/m p.87-95       3F: opdracht 1 t/m 5 p.73-81

Waarom: om te oefenen met de begrippen

Hoe: in tweetallen, leerwerkboek

Hulp: bij klasgenoot, docent

Tijd: 45 minuten

Uitkomst: laat zien aan de docent