In zinnen met een meewerkend voorwerp staat vaak een lijdend voorwerp.
Je vindt het meewerkend voorwerp door te vragen:
Aan (voor) wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
Vb: Het meisje geeft de kippen voer.
Aan wie geeft (gezegde) het meisje (onderwerp) voer (lijdend voorwerp)?
antwoord: de kippen = meewerkend voorwerp