Meewerkend voorwerp

Welkom in de les
Wij gaan vandaag: 
Lezen (15 minuten);
Het huiswerk nabespreken;
Het meewerkend voorwerp behandelen;
Bijwoordelijke bepaling behandelen.


1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welkom in de les
Wij gaan vandaag: 
Lezen (15 minuten);
Het huiswerk nabespreken;
Het meewerkend voorwerp behandelen;
Bijwoordelijke bepaling behandelen.


Slide 1 - Tekstslide

Aan het einde van de les:
Herken je het meewerkend voorwerp;
Herken je de bijwoordelijke bepaling.

Slide 2 - Tekstslide

Het meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp kan met aan of voor beginnen. Als deze woorden er niet voor staan, kun je ze er voor zetten.

Voorbeeld:
Hij geeft haar het cadeau.
Hij geeft het cadeau aan haar.

Slide 3 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
In zinnen met een meewerkend voorwerp staat vaak een lijdend voorwerp.

Je vindt het meewerkend voorwerp door te vragen:
Aan (voor) wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? 

Vb: Het meisje geeft de kippen voer.
Aan wie geeft (gezegde) het meisje (onderwerp) voer (lijdend voorwerp)?
antwoord: de kippen = meewerkend voorwerp

Slide 4 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Als je aan of voor weglaat of toevoegt moeten meewerkend voorwerp en lijdend voorwerp soms wel van plaats veranderen om een goede zin te krijgen.

Vb: De regering geeft het onderwijs extra geld.
Aan wie geeft (gezegde) de regering (onderwerp) extra geld (lijdend voorwerp) ?
antwoord: het onderwijs = meewerkend voorwerp

Slide 5 - Tekstslide

Oefenen!!
Benoem in de volgende zinnen het meewerkend voorwerp.

Slide 6 - Tekstslide

Ze hebben de bezoekers bij de opening een leuke verrassing gegeven.

A
Ze
B
hebben gegeven
C
een leuke verrassing
D
de bezoekers

Slide 7 - Quizvraag

We hebben mijn opa een fles drank gegeven.

A
Hebben gegeven
B
mijn opa
C
een fles drank
D
We

Slide 8 - Quizvraag

De burgemeester is vanmorgen het eerste exemplaar aangeboden.
A
vanmorgen
B
Is aangeboden
C
het eerste exemplaar
D
De burgemeester

Slide 9 - Quizvraag

De leraar moest haar de iPod teruggeven.
A
De leraar
B
de ipod
C
haar
D
moest teruggeven

Slide 10 - Quizvraag

Iedere dag worden aan de ambtenaar veel vragen gesteld.
A
aan de ambtenaar
B
worden gesteld
C
Iedere dag
D
veel vragen

Slide 11 - Quizvraag

Het meewerkend voorwerp is mij volstrekt duidelijk!
A
Eens
B
Oneens

Slide 12 - Quizvraag