Week 39-1e Les

Nederlands

Nederlands
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands

Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
- Huiswerk vragen klassikaal bespreken. 
- Filmpje kijken ( 1.36 min)
- Uitleg zinsdelen ( 'onderwerp&persoonsvorm')
- Zelfstandig werken: oef 1,2,3,4 ( 15 min)
- Afsluiten ( 5 min)

Huiswerk:  als je niet af, moet je dit maken. Zie ook Magister. 









Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het eind van deze les kun je...
... zinsdelen ONDERWERP en PERSOONSVORM vinden
... deze zinsdelen correct aangeven

Aan het eind van deze les weet je...
... wat zinsdelen onderwerp en persoonsvorm zijn


Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Slide 5 - Tekstslide

Persoonsvorm

Slide 6 - Tekstslide

Werkwoord

Een werkwoord (ww) zegt wat iets of iemand doet of overkomt.


Ik eet altijd veel groente 

ww is ......

Slide 7 - Tekstslide

Persoonsvorm

Slide 8 - Tekstslide

Alle leerlingen vinden de persoonsvorm in deze zin.
De persoonsvorm is:
A
leerlingen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 9 - Quizvraag

Alle leerlingen van klas 2G weten hoe je de persoonsvorm moet vinden.
De persoonsvorm is:
A
leerlingen
B
weten
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 10 - Quizvraag

De jongste dochter was op vakantie met het vliegtuig.

A
De persoonsvorm is dochter
B
De persoonsvorm is was
C
De persoonsvorm is vakantie
D
De persoonsvorm is het

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm? (PV)

- Houd eens je mond
A
Houd
B
Er is geen persoonsvorm.
C
eens

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
- Waarom wandelt Kees de avondvierdaagse?
A
Waarom
B
Er is geen persoonsvorm.
C
wandelt

Slide 13 - Quizvraag

Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 14 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm:
"Wie zullen een goed cijfer krijgen?"

Slide 15 - Open vraag

het onderwerp

Slide 16 - Tekstslide

het onderwerp
De werkwoorden in een zin vertellen wat er gedaan wordt of wat er gebeurt.

Het onderwerp in een zin vertelt wie of wat dat doet.

Slide 17 - Tekstslide

Hoe vind je het onderwerp?
1. Je zoekt eerst het WWG (alle werkwoorden uit een zin)

2. Dan stel je de vraag:
wie of wat + werkwoordelijk gezegde?

Bijvoorbeeld: De leerlingen letten goed op.
Wie letten op? ......de leerlingen. Het onderwerp is: De leerlingen

Slide 18 - Tekstslide

2e manier: getalproef
Het onderwerp en de persoonsvorm horen bij elkaar. Ze zijn allebei of enkelvoud of allebei meervoud.

Dus als je een zin verandert van enkelvoud naar meervoud (of andersom) veranderen altijd de persoonsvorm en het onderwerp allebei.
Dit staat ook uitgelegd op blz 173 van je boek

Slide 19 - Tekstslide

De kat eet.
De katten eten.

Slide 20 - Tekstslide

Elsa en Robert eten vanavond pasta.
Wat is het onderwerp?

Slide 21 - Open vraag

De erg slimme leerling had de moeilijke opdrachten in een half uur gemaakt.
Wat is het onderwerp?

Slide 22 - Open vraag

De fietsenmaker repareert morgen mijn fiets.
Wat is het onderwerp?

Slide 23 - Open vraag

Wat is het onderwerp in de zin?
Volgende week gaan we op wintersport.

Slide 24 - Open vraag

Wat is het onderwerp in de zin?
Levi en Jan uit 2G gaan op vakantie naar Spanje.

Slide 25 - Open vraag

Morgen is onze directeur helaas de gehele dag afwezig.

Slide 26 - Open vraag

Opdracht:
Maak opdracht 1 t/m 4 blz. 41 t/m 44 .
Als je deze niet af krijgt, dan is het huiswerk.
timer
15:00

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Link

Slide 29 - Link

Slide 30 - Tekstslide