blok 4 H8 les 6

De persoonsvorm is altijd een werkwoord
A
Waar
B
Niet waar
1 / 25
volgende
Slide 1: Quizvraag
TaalBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

De persoonsvorm is altijd een werkwoord
A
Waar
B
Niet waar

Slide 1 - Quizvraag

lesdoel
Ik kan zinnen met persoonsvorm, onderwerp, gezegde en lijdend voorwerp ontleden.

Slide 2 - Tekstslide

Zinsontleding
Bij zinsontleding hak je een zin in stukjes en benoem je de zin per stukje.

Bij zinsdeelbenoeming begin je altijd met het benoemen van de persoonsvorm. De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

Slide 3 - Tekstslide

Persoonsvorm vinden


Manier 1:   Vraagproef

Manier 2:  Getalproef -
Wanneer je de zin verandert van aantal, verandert de persoonsvorm mee. 

Manier 3:  Tijdproef
Zet de zin in een andere tijd en de persoonsvorm verandert dan ook.

Mijn oma bakt koekjes.
Bakt mijn oma koekjes
Mijn oma's bakten koekjes.
Mijn oma bakte koekjes.

Slide 4 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Ik loop naar de stad
A
Ik
B
loop
C
naar
D
de stad

Slide 5 - Quizvraag

Het gezegde 

Het gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin, dus ook de persoonsvorm.

Ik heb lekker gegeten met mijn moeder.





Slide 6 - Tekstslide

Wat is het gezegde in de volgende zin:
Ik ben naar school gelopen.
A
Ik
B
ben gelopen
C
naar school

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het gezegde in deze zin:
Groep 8 heeft de eindtoets gemaakt.
A
Groep 8
B
heeft gemaakt
C
de eindtoets

Slide 8 - Quizvraag

Het onderwerp
Het onderwerp kun je vinden door de volgende vraag te stellen:
Ik heb lekker gegeten met mijn moeder.
Wie of wat + gezegde.
Let op: je zoekt dus eerst het gezegde!
Wie heeft gegeten?
ANTWOORD: Ik
Ik is het onderwerp.

Slide 9 - Tekstslide

Wat is het onderwerp in de volgende zin:
Groep 8 heeft de eindtoets gemaakt.
A
Groep 8
B
heeft
C
de eindtoets
D
gemaakt

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in de volgende zin:
Groep 7 leert het onderwerp vinden.
A
Groep 7
B
leert
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 11 - Quizvraag

Lijdend voorwerp
Een lijdend voorwerp kan in een zin staan, maar dat hoeft niet. Er staat altijd maar maximaal één lijdend voorwerp (lv) in een zin.

Hoe vind ik een lijdend voorwerp?
wie/wat + gezegde + onderwerp?

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:
Piet koopt snoep
A
Piet
B
koopt
C
snoep

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:
Joep ziet zijn vader en moeder.
A
Joep
B
ziet
C
zijn vader en moeder

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:
Groep 8 heeft de eindtoets gemaakt.
A
Groep 8
B
heeft
C
de eindtoets
D
gemaakt

Slide 16 - Quizvraag

AFKORTINGEN



O is onderwerp

PV is persoonsvorm

LV is lijdend voorwerp

REST V GEZ is rest van het gezegde



Slide 17 - Tekstslide

Sleep alle afkortingen naar het juiste vak.
LV
PV
O

Slide 18 - Sleepvraag

Sleep alle afkortingen naar het juiste vak.
LV
PV
O

Slide 19 - Sleepvraag

Sleep alle afkortingen naar het juiste vak.
LV
PV
O
rest van
GEZ

Slide 20 - Sleepvraag

Sleep alle afkortingen naar het juiste vak.
LV
PV
O
rest van
GEZ

Slide 21 - Sleepvraag

Sleep alle afkortingen naar het juiste vak.
LV
PV
O
REST

Slide 22 - Sleepvraag

Sleep alle afkortingen naar het juiste vak.
LV
PV
O
REST

Slide 23 - Sleepvraag

taal
blok 4 - H8 - les 6


Slide 24 - Tekstslide

TAAL - blok 4 - H8 - les 6



We gaan samen een aantal opgaven maken.



Slide 25 - Tekstslide