Taalverzorging- hoofdletters en leestekens

Hoofdletters & Leestekens
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Hoofdletters & Leestekens

Slide 1 - Tekstslide

Oefen verder in SCORE.
Programma
  • Theorie hoofdletters en komma
  • Aan de slag met de opdrachten 

Lesdoelen:
Je gebruikt hoofletters juist.
Je kunt komma op de juiste plek in een zin plaatsen.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdletters
in een zin

Een zin begint altijd met een hoofdletter.

Bijvoorbeeld:
Ik ga met Ivo naar Parijs.


Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdletters 
bij namen

Alle namen worden met een hoofdletter geschreven.
Kijk maar naar je eigen naam!

Bijvoorbeeld:
Ik ga met Ivo naar Parijs.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kies het juist geschreven woord.
A
titanic
B
Titanic

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdletters
bij namen

Je schrijft altijd de voornaam en achternaam
met een hoofdletter.
Dus:

Anna Mulder - Wesley Smit - Amir Hassan 




Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tussenvoegsel
Soms staan er nog een of meer woordjes tussen:
de, van, van de, van der
Dit stukje van de naam schrijf je alleen met een
hoofdletter als de naam ermee begint:

Sem de Vries - (meneer) De Vries
Iris van Vliet - (familie) Van Vliet

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

beste mevrouw van ginderen,
In de bovenstaande zin moet...
A
1 hoofdletter
B
2 hoofdletters
C
3 hoofdletters
D
geen hoofdletters

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aardrijkskundige namen

Namen van plaatsen, streken en landen schrijfje ook met een hoofdletter.

Bijvoorbeeld:
Ik ga met Ivo naar Parijs.


Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aardrijkskundige namen
\
Maar ook bijvoorbeeld voor bergen, rivieren, woestijnen, hemellichamen.

Bijvoorbeeld:
de Pyreneeën, de Schelde, de Sahara, de Poolster



Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdletters: goed of fout?
Zuid-Holland
A
goed
B
fout

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dagen
Feestdagen schrijf je met een hoofdletter
Kerst

Afleidingen van feestdagen niet
eerste kerstdag

Dagen, maanden en seizoenen niet
maandag, januari, zomer

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

moederdag
A
hoofdletter
B
kleine letter

Slide 13 - Quizvraag

Wat is een feestdag
Namen van bedrijven, organisaties en merken

Rabobank
 Greenpeece
 Coca-Cola

Uitzonderingen bij sommige organisaties en bedrijven
iPhone, HEMA 

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geen hoofdletter bij:
- formele aanduidingen bij 
- personen: u, uw
- periodes: de middeleeuwen
- religieuze stromingen: de islam, het christendom
- schoolsoorten: het vmbo, het roc (wel in eigennaam: ROC Friese Poort)

Geen hoofdletter bij:
- samenstellingen met feestdagen: het kerstcadeautje
- windstreken: het zuiden
- namen van seizoenen: de lente
- titels/functies: de president, de professor

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

september
A
hoofdletter
B
kleine letter

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is de zin goed of fout?

Zij is in januari jarig.



A
goed
B
fout

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Met kerst vieren wij dat jezus christus is geboren.
Hoeveel hoofdletters mis je?
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leestekens

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zoek de fout 

Waar ontbreekt de komma?

Wat doet dit met de betekenis van de zin?

Slide 20 - Tekstslide

De komma ontbreekt in de volgende zin:
'Ben je minimaal 15 jaar beschikbaar op twee avonden en op zaterdag.'
 
De komma moet achter '15 jaar'. Zo dus: Ben je minimaal 15 jaar, beschikbaar op twee avonden en op zaterdag?

 In de huidige vorm (zonder komma) betekent de zin eigenlijk dat je 15 jaar lang beschikbaar zou moeten zijn.


Wanneer gebruik je een komma?
Als je een korte pauze hoort in een zin.

Mieke, het zusje van Gaby, gaat volgende week voor het eerst naar school.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer gebruik je een komma?
Tussen de delen van een opsomming in een zin.

Wil je koffie, thee, limonade of bier? 

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer gebruik je een komma?
Tussen twee persoonsvormen in een zin die niet bij elkaar horen.

Als  het goed is, komt Cas zo.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer gebruik je een komma?
Als iemand met zijn naam wordt aangesproken. Na de naam komt dan een komma.

Jeroen, kom je zo?

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer gebruik je een komma?
Tussen een hoofdzin en een bijzin.

Ik sta morgen vroeg op, als ik goed slaap.

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tussen twee persoonsvormen zet je een komma.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als jij je tas inpakt maak ik alvast het ontbijt klaar.
A
komma tussen maak en ik
B
geen komma
C
komma tussen inpakt en maak

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Na een uitroep aan het begin van de zin hoort een komma.
A
ja
B
nee

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Na welk woord hoort een komma?
Hé wat doe jij daar?
A
wat
B
doe
C
D
jij

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat moet op de plek van nummer 2 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als de winkel sluit ga ik naar huis.

Komma in deze zin?
A
ja
B
nee

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat moet op de plek van nummer 3 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat moet op de plek van nummer 4 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat moet op de plek van nummer 5 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
Maak de opdrachten 

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies