Woche ooit

Guten Morgen
Wie hast du geschlafen? 

Wil je inloggen? 
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Guten Morgen
Wie hast du geschlafen? 

Wil je inloggen? 

Slide 1 - Tekstslide

Ich habe ....
A
sehr gut geschlafen.
B
nicht so gut geschlafen.
C
Schlafen? Was ist das?

Slide 2 - Quizvraag

Planning: 
Verben = werkwoorden --> speciale werkwoorden 
Oefenen
Wörterliste übersetzen

Slide 3 - Tekstslide

Agenda erbij
Donnerstag 26. September 
SO Wörter Seite 21 

Slide 4 - Tekstslide

Wat is een sterk werkwoord?

Slide 5 - Woordweb

Slide 6 - Video

Bij sterke werkwoorden met een korte e-klank in de stam:
A
e->ie
B
e-> ee
C
e->i

Slide 7 - Quizvraag

Bij sterke werkwoorden verandert met een lange e-klank:
A
e->i
B
e->ie
C
e->ee
D
er verandert niets

Slide 8 - Quizvraag


a/ä-Wechsel
Sterke ww met een a in de stam krijgen in de tegenwoordige tijd bij du/er/sie/es/man een Umlaut (ä). Voorbeeld:

ich schlafe
du schläfst
er/sie/es/man schläft
wir schlafen
ihr schlaft
sie/Sie schlafen
 

Slide 9 - Tekstslide

Ander voorbeeld: fahren (a => ä)
Ich           fahre
du            fährst
er,sie,es fährt
wir           fahren
ihr            fahrt
sie, Sie   fahren
fahren = rijden 

Slide 10 - Tekstslide


e/i-Wechsel
Sterke ww met een e in de stam krijgen in de tegenwoordige tijd bij du/er/sie/es/man een i/ie. 
- Bij een korte e wordt het i. (essen - du isst) 
- Bij een lange e wordt het ie. (lesen - du liest)

Voorbeeld:
ich spreche
du sprichst
er/sie/es/man spricht
wir sprechen
ihr sprecht
sie/Sie Sprechen
 

Slide 11 - Tekstslide

treffen (e => i) KORT
Ich           treffe
du            triffst
er,sie,es trifft
wir           treffen
ihr            trefft
sie, Sie   treffen
treffen = ontmoeten 

Slide 12 - Tekstslide

sehen (e => ie) LANG
ich           sehe
du            siehst
er,sie,es sieht
wir           sehen
ihr            seht
sie, Sie   sehen
sehen = zien

Slide 13 - Tekstslide

lesen (e => ie) LANG
ich           lese
du            liest
er,sie,es liest
wir           lesen
ihr            lest
sie, Sie   lesen

Slide 14 - Tekstslide

Erich ____ in dem Park.
A
laufe
B
läuft
C
läufst

Slide 15 - Quizvraag

Herr Müller, wohin __ Sie?
A
laufst
B
laufen
C
läufst

Slide 16 - Quizvraag

Stefanie __ mit dem Bus.
A
fahrt
B
fährst
C
fährt

Slide 17 - Quizvraag

Wann ___ du?
A
fährst
B
fahrst
C
fährt

Slide 18 - Quizvraag

Welches Buch (lesen) du?

Slide 19 - Open vraag

Annika (sprechen) Niederländisch und Französisch.

Slide 20 - Open vraag

Ich nehme ein Stück Kuchen. (Nehmen) du auch ein Stück?

Slide 21 - Open vraag

Vul de juiste vervoeging in.
Mein Onkel .......... gut Deutsch
A
sprecht
B
spriecht
C
spreekt
D
spricht

Slide 22 - Quizvraag

Du ........... jetzt mein Gesicht.
A
sehst
B
siehst
C
siehts
D
sieht

Slide 23 - Quizvraag

De a-Umlaut en e/i-Wechsel
Bij een aantal sterke werkwoorden verandert de stamklinker in de 2e(du) en 3e persoon enkelvoud (er/sie/es) van o.t.t.

de stamklinker a verandert in ä
de stamklinker e verandert in i of ie      >  korte e > i
                                                                                > lange e > ie


Slide 24 - Tekstslide

Wil je samen met buurman/buurvrouw de regel beschrijven?

Slide 25 - Open vraag

Weiter arbeiten mit 'mein Wortschatz'

Seite 21 - 23

Slide 26 - Tekstslide

Snap je de uitleg van vandaag?
Ja
Nee
Een beetje

Slide 27 - Poll

Doei!!

Slide 28 - Tekstslide