Le Passé Composé (2ième partie)

1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Programme pour leçon 7
Aujourd'hui (=vandaag) :

Verbes qui se conjuguent avec 'être'
(werkwoorden die met être worden vervoegd)

Mardi,
le 25 septembre

Slide 2 - Tekstslide

Even een terugblik op de vorige les.

Qu'est-ce que c'est "Le Passé Composé"? :
A
De verleden tijd
B
De tegenwoordige tijd
C
De voltooid tegenwoordige tijd
D
De toekomstige tijd

Slide 3 - Quizvraag

Slide 4 - Tekstslide

Hoeveel werkwoorden heb je ALTIJD nodig bij het maken van een passé composé?
A
een
B
twee
C
drie
D
passé composé? huh?

Slide 5 - Quizvraag

Corriger ensemble/ Samen nakijken
EXERCICE B, C, D, E

Kijk bij je buurman/-vrouw of jullie dezelfde antwoorden hebben. Bespreek de eventuele verschillen en probeer erachter te komen wie waarschijnlijk gelijk heeft. (Bij twijfel: levez la main!)

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

TV2I - 28 septembre 

Slide 8 - Tekstslide

Révision

- Passé composé
- La négation avec pc
- être au passé composé

Slide 9 - Tekstslide

Passé Composé ==> Voltooid tegenwoordige tijd

Hulpwerkwoord + voltooid deelwoord = voltooid tegenwoordige tijd










Let op! Het voltooid deelwoord van een werkwoord op -er eindigt altijd op .
      
Hulpwerkwoord 

voltooid deelwoord

voltooid tegenwoordige tijd
J'ai
J'ai

J'ai
Tu as
écouter > écouté 
parler > parlé

avoir > eu
prendre > pris
J'ai écouté
J'ai parlé

J'ai eu
Tu as pris

Slide 10 - Tekstslide

Écris la phrase au passé composé
(schrijf de zin in de 'pc')
Nous regardons la télé.

Slide 11 - Open vraag

Écris la phrase au passé composé

Ismaël et Marc jouent à Fifa

Slide 12 - Open vraag

La négation et le passé composé
NE
PAS
HULPWERKWOORD

Slide 13 - Tekstslide

Hoe ziet de juiste ontkenning er nu uit?
A
Il n'a pas regardé la télé
B
Il ne pas a regardé la télé.
C
Il a regardé ne pas la télé.
D
Il a ne regardé pas la télé.

Slide 14 - Quizvraag

Fais la phrase au passé composé et à la forme négative (in de pc en ontekennend maken)

Elles trouvent leurs portables

Slide 15 - Open vraag

Slide 16 - Video

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Les buts d'aujourd'hui
  • Aan het einde van deze les kunnen jullie:

  • De uitzonderingen être, avoir, prendre en faire in de p.c. zetten (de onregelmatige werkwoorden)
  • ÊTRE als hulpwerkwoord gebruiken in de p.c.


Slide 19 - Tekstslide

Attention!!! (Let op!!)
De volgende voltooid deelwoorden moet je uit je hoofd leren:




Het hulpwerkwoord blijft wel avoir. 
Bijv: Ik heb een cadeau gehad = J'ai eu un cadeau
avoir =  eu 
être = été 
faire = fait
prendre= pris

Slide 20 - Tekstslide

Être au passé composé
(être in de passé composé)
1. Être se conjugue avec avoir comme verbe auxiliaire (hulpwerkwoord)
2. Het voltooid deelwoord van être ==> été
On dit: j'ai été

Letterlijk staat hier: ik 'heb' geweest, maar je vertaalt het natuurlijk met: ik ben geweest.

Slide 21 - Tekstslide

Traduis en français (vertaal naar het Frans)

Hij was in België geweest
(in België = en Belgique)

Slide 22 - Open vraag

Maintenant
Faire(=maken):
    • Exercices F et G (pages 15 et 16 du supplément)
    • En silence! 5 minutes!!
    • (Echt in stilte en zélf nadenken/doen, straks gaan we overleggen)
    timer
    5:00

    Slide 23 - Tekstslide

    Slide 24 - Tekstslide

    Slide 25 - Tekstslide

    Hoe zeg je: 'jullie waren in Frankrijk geweest'?
    (in Frankrijk = en France)

    Slide 26 - Open vraag

    Mais, il y a aussi...

    !!! Le PC avec être !!!

    Slide 27 - Tekstslide

    Slide 28 - Tekstslide

    Comparez...
    j'ai regardé                                                           je suis tombé(e)
    tu as regardé                                                      tu es tombé(e)
    il a regardé                                                           il est tombé
    elle a regardé                                                      elle est tombée
    on a regardé                                                        on est tombé 
    nous avons regardé                                         nous sommes tombé(e)s
    vous avez regardé                                             vous êtes tombé(e)(s)
    ils ont regardé                                                     ils sont tombés
    elles ont regardé                                                elles sont tombées

    Slide 29 - Tekstslide

    Slide 30 - Tekstslide

    Slide 31 - Tekstslide

    Le PC avec être
    - Accord avec le sujet (aanpassen aan het onderwerp vd zin):
    --> mannelijk enkelvoud: + /
    --> vrouwelijk enkelvoud: + e
    --> mannelijk meervoud: + s
    --> vrouwelijk meervoud: + es

    !!! mannelijk EN vrouwelijk meervoud samen? = mannelijk !

    Slide 32 - Tekstslide

    Passé compose met hulpwerkwoord être
    Je kunt de verschillende uitgangen (bij het voltooid deelwoord met hulpwerkwoord être) ook zo noteren:


    Enkelvoud
    Meervoud
    Mannelijk
    -
    +s
    Vrouwelijk
    +e
    +es

    Slide 33 - Tekstslide

    Babette ... à la gare.
    (arriver = aankomen)
    A
    est arrivée
    B
    est arrivé
    C
    est arrivées
    D
    est arrivés

    Slide 34 - Quizvraag

    Kim et Sophie ... au supermarché.
    (aller = gaan)
    A
    ont allé
    B
    ont allés
    C
    sont allés
    D
    sont allées

    Slide 35 - Quizvraag

    Nicolas (rester) à la maison.
    (rester = blijven)
    seulement les verbes...

    Slide 36 - Open vraag

    Hulpwerkwoord AVOIR
    Hulpwerkwoord ÊTRE
    mangé
    tombé
    donné
    arrivé
    eu
    fait
    pris
    allé
    resté
    parlé

    Slide 37 - Sleepvraag

    Oublier/ Oublié
    A
    être: Je suis oublié
    B
    avoir: J'ai oublié

    Slide 38 - Quizvraag

    Avez- vous des questions?
    C'est clair pour tout le monde?

    Slide 39 - Open vraag

    S'entraîner (oefenen) sur Verbuga 
    - Aller sur verbuga.eu
    - Choisis les verbes: être - aller - rester - arriver - avoir - faire 
    - Mets les verbes: au présent et au passé composé

    Fais attention de chosir le bon verbe au passé composé (être/avoir) ! ---> je suis résté - tu as fait etc.. 

     

    Slide 40 - Tekstslide

    Faire: exercices H et I

    Slide 41 - Tekstslide

    Slide 42 - Link

    Les devoirs (pour le prochain cours, 
    jeudi 30 septembre): 
    Faire: exercices H et I (du supplément, Chapitre 1)
    Apprendre: Voca 1-1, 1-2, 1-3 (herhalen)
    Voca 1-4 (nouveau!) (Quizlet)

    Maintenant: Au travail !!

    Slide 43 - Tekstslide

    Eerder klaar?
    Ga naar VERBUGA.EU
    In de linkerkolom zet je vinkje voor Passé Composé het vinkje bij Présent mag je weghalen.
    Oefen met de volgende onregelmatige werkwoorden:    
    ALLER – AVOIR – ÊTRE – FAIRE – PRENDRE 
    en met deze regelmatige werkwoorden:
    AIMER – ARRIVER – CHERCHER – DONNER – PARLER – REGARDER - RESTER

    Slide 44 - Tekstslide

    Slide 45 - Tekstslide