Theorievragen WKJ

Is de beweging een fijne of een grove motoriek?
Kies de juiste woorden.

Brood snijden: ...(1)... motoriek
Koffie zetten: ...(2)... motoriek
Tanden poetsen: ...(3)... motoriek
Trap lopen: ...(4)... motoriek

A
1 fijne, 2 fijne, 3 fijne, 4 grove
B
1 grove, 2 fijne, 3 fijne, 4 grove
C
1 fijn, 2 grove, 3 fijne, 4 grove
D
1 fijne, 3 fijne, 3 grove, 4 fijne
1 / 30
volgende
Slide 1: Quizvraag
Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Is de beweging een fijne of een grove motoriek?
Kies de juiste woorden.

Brood snijden: ...(1)... motoriek
Koffie zetten: ...(2)... motoriek
Tanden poetsen: ...(3)... motoriek
Trap lopen: ...(4)... motoriek

A
1 fijne, 2 fijne, 3 fijne, 4 grove
B
1 grove, 2 fijne, 3 fijne, 4 grove
C
1 fijn, 2 grove, 3 fijne, 4 grove
D
1 fijne, 3 fijne, 3 grove, 4 fijne

Slide 1 - Quizvraag

Een baby moet na de flesvoeding
een boertje laten.
Waarom is dat belangrijk?
A
omdat hij anders stikt in de flesvoeding
B
omdat hij anders niet kan slapen
C
omdat hij dan minder last krijgt van krampjes
D
omdat hij dan minder risico heeft op een zuivelallergie

Slide 2 - Quizvraag

Wat betekent eenkennigheid?
A
Het kind vindt iedereen lief
B
Het kind is erg gericht op een paar mensen
C
Het kind wil alleen maar met blokken spelen
D
Het kind is positief ingesteld

Slide 3 - Quizvraag

Wanneer zijn meisjes geslachtsrijp?
A
als ze 12 jaar zijn
B
als ze tiener worden
C
als ze menstrueren
D
als de borsten beginnen te groeien

Slide 4 - Quizvraag

Jongens worden over het algemeen........geslachtsrijp dan meisjes. Wat hoort er op de puntjes te staan?
A
iets eerder
B
op dezelfde leeftijd
C
later

Slide 5 - Quizvraag

De bso is voor kinderen van
A
0 - 4 jaar
B
2 1/2 - 4 jaar
C
4 - 12 jaar
D
8 - 12 jaar

Slide 6 - Quizvraag

Waar horen deze woorden bij:
non-verbaal, verbaal, actief luisteren, LSD, open vragen, gesloten vragen
A
luisterverhaal
B
je oma helpen
C
communiceren
D
empathie

Slide 7 - Quizvraag

Verbaal en non-verbaal.
Welke zijn juist?
A
Verbaal betekent jezelf uitdrukken door middel van taal.
B
Non-verbaal betekent jezelf uitdrukken door middel van uitdrukkingen en gebaren (zonder woorden).
C
Non-verbaal betekent jezelf uitdrukken door middel van taal.
D
Verbaal betekent jezelf uitdrukken door middel van uitdrukkingen en gebaren (zonder woorden).

Slide 8 - Quizvraag

Wat zijn interculturele ontmoetingen?
A
Ontmoetingen tussen mensen met verschillende culturele interesses
B
ontmoetingen tussen mensen die verschillende landen hebben bezocht
C
ontmoetingen tussen mensen met verschillende culturele achtergronden
D
ontmoetingen tussen mensen met verschillende opvattingen over cultuur

Slide 9 - Quizvraag

Leren kruipen valt onder de ……. ontwikkeling
A
cognitieve
B
sociale
C
lichamelijke
D
emotionele

Slide 10 - Quizvraag

         3 
maanden
12 tot 14 maanden
10 tot 11 maanden
        9 maanden
        6 maanden
Staan
Omrollen, hoofdje optillen
Eerste pasjes
Zitten (met hulp)
Kruipen

Slide 11 - Sleepvraag

Bevat een energieverrijkt dieet meer of minder calorieën
A
Meer calorieën
B
minder calorieën

Slide 12 - Quizvraag

Onder welke categorie van diëten valt een dieet met minder caloriën?
A
Voedingsstof beperkende diëten
B
Voedingsstof intolerante diëten
C
Voedingsstof verrijkte diëten
D
Voedingsstofvrije diëten

Slide 13 - Quizvraag

Zet in de juiste volgorde
1
2
3
4
Ramen zemen kozijnen schoonmaken
Vloer moppen. 
Spinrag van het plafond halen
Vensterbank schoonmaken

Slide 14 - Sleepvraag

Carla heeft in een gezin gewerkt waar helemaal geen dierlijke producten werden gebruikt.
Het was lastig om daar een gezonde maaltijd te bereiden.
Hoe noem je die voedingsgewoonte

A
veganistisch
B
ecologisch.
C
Lacto-vegetarisch
D
Moslim

Slide 15 - Quizvraag

Juf Monique vraagt jou om een boekje voor ouders/verzorgers te maken met ideeën voor gezonde maaltijden. Je hebt het volgende gerecht bedacht:

Maaltijd: zalm met wokgroenten, gebakken in vloeibaar bak-en-braadvet.
Toetje: magere kwark met fruit
Drinken: water
Er ontbreekt nog iets uit de Schijf van Vijf, namelijk uit het vak:

A
Brood, graanproducten en aardappelen
B
Dranken
C
Smeer- en bereidingsvetten
D
Zuivel, noten, vis, peulvruchten, vlees en ei

Slide 16 - Quizvraag

Hoort bij kinderen rond 2 jaar, zoals met een autootje spelen.
Kinderen spelen naast elkaar, zonder interactie.
Kinderen imiteren, zoals vader en moedertje.
DIngen maken met blokken.
Samenspelen.
Samenwerken in een spel. Regels en afspraken maken.
Kind kijk toe, maar speelt niet mee.
Functioneel
Parallel
Fantasie
Constructief
Associatief
coöperatief
Toekijkend

Slide 17 - Sleepvraag


Hier zie je een...…...motoriek
A
Fijne motoriek
B
Grove motoriek
C
Algemene motoriek
D
Kleine motoriek

Slide 18 - Quizvraag


Wat houdt motoriek in:
A
Motoriek is het vermogen om te bewegen.
B
Is een soort van emotie.
C
Motoriek is het vermogen om te denken.
D
Motoriek is een speelgoed.

Slide 19 - Quizvraag

Wat is een kenmerk van een verwaarlozende (laisser-faire) opvoedingsstijl
A
De ouders hebben veel controle
B
De ouders geven structuur
C
De ouders geven geen liefde
D
De ouders geven geen regels.

Slide 20 - Quizvraag

Ik word boos als je blijft zeuren. Je blijft in je buggy omdat ik dat wil!
Welke opvoedingsstijl hoort bij deze uitspraak
A
democratisch
B
autoritair
C
Verwaarlozende
D
toegeeflijke

Slide 21 - Quizvraag

Ik zie je morgen!
A
informele taal
B
formele taal

Slide 22 - Quizvraag

cariës is....
A
een gaatje in het tandglazuur
B
het ontbreken van verstandskiezen
C
een scheefstaand gebit
D
tandsteen

Slide 23 - Quizvraag

wat is een voorbeeld van non-verbale communicatie?
A
smakken tijdens het eten
B
een gezichtsuitdrukking
C
praten
D
schreeuwen

Slide 24 - Quizvraag

Wat is een kenmerk van een democratische opvoedingsstijl?
A
De ouders overleggen met het kind
B
De ouders beslissen alles
C
De ouders denken niet aan het kind
D
De ouders laten het kind beslissen

Slide 25 - Quizvraag

wat is converseren?
A
een gesprekje voeren
B
een toets maken
C
een mail versturen
D
een compliment geven

Slide 26 - Quizvraag

In een …………………………………………… groep is niet iedereen even oud. 
In een ……………………………………………………. groep is iedereen even oud. 
In een ……………………………………………………. groep hebben de kinderen dezelfde kenmerken. 
In een ……………………………………………………. groep hebben de kinderen verschillende kenmerken. 
Hetero gene 
Horizontale 
Homogene 
Verticale groep

Slide 27 - Sleepvraag

Peuterspeelzalen of kinderdagverblijven kunnen VVE geven. Dat wil zeggen
A
vroege opvang voor elk kind
B
voorkomen van ellende
C
voor- of vroegschoolse educatie
D
voortgang van schoolse educatie

Slide 28 - Quizvraag

Welke activiteit draag het meest bij aan de ontwikkeling van het sociale aspect van een peuter.
A
Zo veel mogelijk thuis blijven.
B
Spelen in een omgeving waar de peuter ander kinderen ontmoet, zoals een kinderopvang of speeltuin.
C
Spelen met het juiste speelgoed.
D
Geen activiteit, want de sociale ontwikkeling begint pas na de ontwikkeling van de motoriek.

Slide 29 - Quizvraag

Op een kinderdagverblijf heb je verticale groepen. Dit betekent dat
A
iedereen even oud is
B
iedereen niet even oud is

Slide 30 - Quizvraag