Dutch > Hij praatte gisteren engels in de winkel
English > He / spoke / English / in the shop / yesterday
(wanneer)/ Wie / doet / wat / waar / wanneer
(TIJD) / OW / WW / LV / LOCATIE / TIJD
EXTRA INFO
* Tijd mag helemaal vooraan in de zin staan of helemaal achteraan,
MAAR NOOIT IN HET MIDDEN VAN DE ZIN!