T2 consumptie - par. 2.1

Ga naar lessonup
Sluit alle andere tabbladen
Pak je boek, rekenmachine 
en schrift.

Welkom Klas DT24 
                                                                                                                      Welkom klas H2A
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Ga naar lessonup
Sluit alle andere tabbladen
Pak je boek, rekenmachine 
en schrift.

Welkom Klas DT24 
                                                                                                                      Welkom klas H2A

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Leerdoelen bespreken
  • Theorie
  • Online quizvragen
  • Opdrachten boek
  • Les afsluiten

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Ik kan de 3 functies van geld benoemen
  • Ik kan het verschil uitleggen tussen directe en indirecte ruil
  • Ik kan het verschil uitleggen tussen chartaal en giraal geld
  • Ik kan verschillende vormen van giraal betalen benoemen

Slide 3 - Tekstslide

Wat kun je met geld doen?

Slide 4 - Tekstslide

Functies van geld
  • Ruilmiddel -> je gebruikt geld om iets te kopen
  • Spaarmiddel -> je bewaart je geld voor later
  • Rekenmiddel -> je vergelijkt prijzen of lonen met elkaar

Slide 5 - Tekstslide

Directe ruil en indirecte ruil

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Directe ruil
Indirecte ruil
Joanne koopt in de winkel een taart van 5 euro.
Kim geeft bijles aan Saar en in ruil daarvoor lakt Saar de nagels van Kim.
Tim doet klusjes in de tuin bij zijn tante. Als hij voldoende klusjes heeft gedaan krijgt hij een nieuwe telefoon.

Slide 8 - Sleepvraag

2 vormen van geld:
chartaal geld en giraal geld

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

0

Slide 11 - Video

Elektronisch betalen

Slide 12 - Tekstslide

Giraal betalen
o
- Betaalautomaat (pinnen)
- credit card
- geld overmaken
-incasso / machtiging

Slide 13 - Tekstslide

Giraal
Chartaal
Munten
Bankbiljetten
Saldo op de bankrekening
Betalen met smartphone of smart watch
Credit card

Slide 14 - Sleepvraag

Het saldo op mijn bankrekening is 460 euro. Ik neem 50 euro op bij een bankautomaat. Mijn giraal geld...
A
Stijgt
B
Daalt

Slide 15 - Quizvraag

Het saldo op mijn bankrekening is 460 euro. Ik neem 50 euro op bij een bankautomaat. Mijn chartaal geld...
A
Stijgt
B
Daalt

Slide 16 - Quizvraag

Dit is een voorbeeld van elektronisch betalen:
A
Betalen met iDeal voor een online bestelling
B
Betalen met een 5 euro biljet bij de Jumbo
C
Geld overmaken naar Zalando nadat iets afgeleverd is
D
Een tikkie naar je vriend te sturen

Slide 17 - Quizvraag

Indirecte ruil
Directe ruil

Slide 18 - Sleepvraag

Bart betaalt met zijn creditcard. Hier is sprake van elektronisch betalen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Bart zet geld op zijn Playstationaccount. Hier is sprake van elektronisch betalen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van directe ruil?
A
Fruit ruilen tegen groente
B
Kleding verkopen op de markt
C
een auto kopen
D
Kleding verkopen op marktplaats

Slide 21 - Quizvraag

Sofian rekent bij de kassa af met een briefje van 5. Hier is sprake van...
A
Chartaal geld
B
Giraal geld

Slide 22 - Quizvraag

Brian wast de auto van Marianne. Marianne maakt daarom een pannenkoek voor Brian.
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil

Slide 23 - Quizvraag

Elektronisch betalen doe je met:
A
een geldautomaat
B
contant geld
C
een PIN pas
D
een betaalautomaat

Slide 24 - Quizvraag

Directe ruil is:
A
geld tegen een product ruilen
B
een product tegen geld ruilen
C
geld tegen geld ruilen
D
een product tegen een product ruilen

Slide 25 - Quizvraag

Indirecte ruil is:
A
geld tegen een product ruilen
B
een product tegen geld ruilen
C
geld tegen geld ruilen
D
een product tegen een product ruilen

Slide 26 - Quizvraag

Giraal geld is:
A
muntjes en bankbiljetten
B
PIN pas
C
Tikkie via telefoon
D
Internet bankieren

Slide 27 - Quizvraag

Omrekenen
  • Hoeveel dagen zitten er in een week?
  • Hoeveel dagen zitten er in een maand?
  • Hoeveel weken zitten er in een maand? 

Slide 28 - Tekstslide

Omrekenen
Altijd eerst naar een jaar!!!

weekbedrag x 52 : 12 = maandbedrag
Maandbedrag x 12 : 52 = weekbedrag

Slide 29 - Tekstslide

Opschrijven
1 jaar = 
4 kwartalen =
12 maanden =
52 weken

1 kwartaal = 3 maanden

Slide 30 - Tekstslide