Les periode 2 week 2 > herhalen hoofdletters en uitleg interpunctie

Lezen
timer
15:00
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Lezen
timer
15:00

Slide 1 - Tekstslide

Interpunctie

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag
- Welkom
- Lesdoelen
- Herhalen hoofdletters
- Leestekens
- Taalblokken
- Dilemma

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van deze les:

  • kun je afkortingen, komma's, vraagtekens en dubbele punten (meestal) correct gebruiken;
  • weet je wanneer je een hoofdletter schrijft.

Slide 4 - Tekstslide

Wat is goed geschreven?
A
ronnie flex
B
Ronnie flex
C
Ronnie Flex
D
ronnie Flex

Slide 5 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
Lisa de Vries - de Groot
B
Lisa De Vries - De Groot
C
Lisa De Vries - de Groot
D
lisa de vries - de groot

Slide 6 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
het eiland ameland
B
het Eiland Ameland
C
Het Eiland Ameland
D
het eiland Ameland

Slide 7 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
belgische gerechten
B
belgische Gerechten
C
Belgische Gerechten
D
Belgische gerechten

Slide 8 - Quizvraag

Met of zonder hoofdletter?
A
Pinksteren
B
pinksteren
C

Slide 9 - Quizvraag

Met of zonder hoofdletter?
A
maandag
B
Maandag

Slide 10 - Quizvraag

Welk woord schrijf je met een hoofdletter?
A
kerstmis
B
december
C
kerstviering
D
kerstboom

Slide 11 - Quizvraag

Welk woord schrijf je met een hoofdletter?
A
winkel
B
supermarkt
C
lidl
D
aanbieding

Slide 12 - Quizvraag

Welk woord schrijf je met een hoofdletter?
A
felix
B
jongensnaam
C
broer
D
vriend

Slide 13 - Quizvraag

Welk woord schrijf je met een hoofdletter?
A
adres
B
postcode
C
nederland
D
woonplaats

Slide 14 - Quizvraag

Welk woord schrijf je niet met een hoofdletter?
A
portugees
B
port
C
portugal
D
porto

Slide 15 - Quizvraag

Welk woord schrijf je niet met een hoofdletter?
A
gelredome
B
arena
C
kuip
D
stadion

Slide 16 - Quizvraag

Lees onderstaande tekst

Slide 17 - Tekstslide

PUNT
- Einde van de zin
- Afkortingen
s.v.p. - jl. - d.m.v. - m.b.v. 



ZONDER PUNT
- initiaalwoorden (NS, pc, btw, wc)
- letterwoorden (pin)
- maten en gewichten (cm, m, dm)
UITROEPTEKEN
- Bevel of uitroep



VRAAGTEKEN
- einde van een vraag
Wie is er afwezig?
- Behalve in de indirecte rede
De docent vroeg wie er afwezig was in de les. 

Slide 18 - Tekstslide

Welke zin is juist?
A
Hoeveel cm staat er op een lineaal?
B
Hoeveel c.m. staat er op een lineaal?
C
Hoeveel cm. staat er op een lineaal?

Slide 19 - Quizvraag

Welke zin is juist?
A
Ik stuur een bericht naar A.S. Jacobs.
B
Ik stuur een bericht naar AS. Jacobs.
C
Ik stuur een bericht naar AS Jacobs.

Slide 20 - Quizvraag

Welke zin is juist?
A
Zou je svp willen antwoorden op mijn bericht?
B
Dat zou ik maar zsm. doen!
C
M.b.v. het antwoord op de mail kan ik mijn opdracht afronden.

Slide 21 - Quizvraag

Welke zin is juist?
A
De docent vroeg wie er afwezig was in de onlineles?
B
De docent vroeg wie er afwezig was in de onlineles.

Slide 22 - Quizvraag

Door naar de komma

Slide 23 - Tekstslide

Wanneer wel?
  • Voor en na een bijstelling
    Mariëlle Braam, docent Nederlands, is aanwezig. 
  • Tussen twee pv's 
    Wanneer ik goed leer, haal ik sneller een goed cijfer. 
  • Tussen onderdelen van een opsomming (niet voor 'en')
    Ik houd van lasagne, chips, chocolade en friet. 
  • In lange zinnen voor voegwoorden als 'want, maar, omdat' 
  • Wanneer je een rustpauze moet houden in een lange zin

Slide 24 - Tekstslide

Welke zin is juist?
A
Wie voldoende gegeten heeft mag alvast opruimen.
B
Wie voldoende gegeten heeft, mag alvast opruimen.

Slide 25 - Quizvraag

Welke zin is juist?
A
Ik heb een hond twee katten zes goudvissen en een konijn.
B
Ik heb een hond, twee katten, zes goudvissen en een konijn.
C
Ik heb een hond, twee katten, zes goudvissen, en een konijn.

Slide 26 - Quizvraag

Welke zin is juist?
A
Hij is ziek want hij heeft koorts.
B
Hij is ziek, want hij heeft koorts.
C
Hij is ziek want, hij heeft koorts.

Slide 27 - Quizvraag

Welke zin is juist?
A
Omdat de timmerman komt blijf ik thuis.
B
Omdat, de timmerman komt blijf ik thuis.
C
Omdat, de timmerman komt, blijf ik thuis.
D
Omdat de timmerman komt, blijf ik thuis.

Slide 28 - Quizvraag

Door naar de dubbele punt!

Slide 29 - Tekstslide

Wanneer wel?
  • Vóór een opsomming, een citaat, een verklaring, aankondiging, omschrijving, toelichting, conclusie of gedachte.

  • Er komt geen spatie vóór een dubbele punt, wel erna.

Slide 30 - Tekstslide

Welke zin is juist?
A
Mijn naam is Felix.
B
Mijn naam is: Felix.

Slide 31 - Quizvraag

Welke zin is juist?
A
De lokale supermarkt is tegenwoordig van alle gemakken voorzien boodschappen, postkantoor en bloemist.
B
De lokale supermarkt is tegenwoordig van alle gemakken voorzien: boodschappen, postkantoor en bloemist.

Slide 32 - Quizvraag

Welke zin is juist?
A
Vervolgens zegt Anne 'Wanneer is het genoeg?'
B
Vervolgens zegt Anne: 'Wanneer is het genoeg?'
C
Vervolgens zegt Anne "Wanneer is het genoeg?"
D
Vervolgens zegt Anne: "Wanneer is het genoeg?"

Slide 33 - Quizvraag

Slide 34 - Video

Extra oefenen/huiswerk
  • Taalblokken > Versterk jezelf > Leestekens
  • Maak van elk onderdeel minstens twee oefeningen.

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide