Keynes basismodel les 2

Hoofdstuk 2: Klassieken en Keynes
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 2: Klassieken en Keynes

Slide 1 - Tekstslide

Klassieke economen (=aanbod)
Klassieken: loon = kosten
Adam Smith is de grondlegger van de klassieke theorie. Nadruk op prijs- marktmechanisme.
'Invisible hand' --> Economie komt vanzelf in evenwicht. Teveel arbeid zorgt vanzelf voor lagere lonen.
Klassieken beredeneren vanuit de aanbodkant van de economie.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Aanbodkant (Structuur economie)
Centraal bij de aanbodzijde van de economie staat de productiecapaciteit en de concurrentiepositie.
Bij het bestuderen van de structuurkant van de economie kijken we naar alle factoren die van invloed zijn op de omvang en de kwaliteit van het productieproces. 
Productiefactoren: Natuur, arbeid, kapitaal en ondernemerschap

Slide 4 - Tekstslide

Keynes
Benadert de economie vanuit de Vraagkant. Loon = koopkracht

Meer vraag naar arbeid is hoger loon --> Meer EV (C), meer productie, nog meer vraag --> Nog meer werkgelegenheid

Slide 5 - Tekstslide

Maken: 2.1 t/m 2.7

Slide 6 - Tekstslide

Een economische crisis moet worden aangepakt door de lonen te verhogen. Deze uitspraak past bij
A
de Klassieken
B
Keynes

Slide 7 - Quizvraag

Ten tijde van een economische crisis moet de overheid ingrijpen. Deze uitspraak past bij
A
de Klassieken
B
Keynes

Slide 8 - Quizvraag

Klassiek en Keynes
Krappe arbeidsmarkt --> Lonen gaan omhoog
Klassiek: arbeid is minder rendabel, vraag naar arbeid daalt, werkloosheid stijgt
Lonen stijgen, prijzen stijgen, export daalt, productie daalt, wl stijgt
Keynes: lonen stijgen, mensen besteden meer --> productie stijgt --> werkloosheid daalt

Slide 9 - Tekstslide

Overheidsingrijpen
Volgens Keynes moet de overheid ingrijpen om een negatieve spiraal te doorbreken. De overheid kan de bestedingen op 2 manieren beinvloeden 
- door zelf meer te besteden (O omhoog)
- door ervoor te zorgen dat particulieren meer gaan besteden, door bijvoorbeeld een belastingverlaging (B omlaag)

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Bestedingsevenwicht
De bestedingen zijn net zo hoog als de hele productiecapaciteit. Dus: De effectieve vraag = productiecapaciteit
Zolang bestedingsevenwicht niet is bereikt moet overheid volgens Keynes bijsturen. 
Onderbesteding? = Stimuleren!!
Overbesteding? = Remmen

Slide 12 - Tekstslide

Rente
Bestedingen kunnen ook worden beïnvloed door renteverandering.
rente omhoog: dan sparen aantrekkelijk en lenen onaantrekkelijk --> bestedingen naar beneden

rente omlaag: sparen onaantrekkelijk, lenen aantrekkelijk --> bestedingen omhoog, EV omhoog

Slide 13 - Tekstslide

Opdrachten hfst 2
2.1 t/m 2.11

Slide 14 - Tekstslide

Vraag 2.11
Overheidsuitgaven stijgen --> EV stijgt --> Productie stijgt  --> Inkomen stijgt --> Consumptie stijgt --> EV stijgt --> enz

De overheidsuitgaven zorgen voor een stijging van Y, maar dit zal in de toekomst alleen maar groter worden door stijging C = Multipliereffect 

Slide 15 - Tekstslide

Inverdieneffect
Door de extra uitgaven gaan mensen uiteindelijk meer BTW betalen over consumptie, maar ook loonbelasting en bedrijven winstbelasting. De overheid verdient dus iets terug door een eigen investering

= Inverdieneffect

Slide 16 - Tekstslide

Overheidssaldo
In periodes van onderbesteding moet overheid volgens Keynes de economie stimuleren. Dit kan door of zelf meer te besteden of de belastingen te verlagen.

Wat heeft dit voor gevolgen voor het overheidssaldo?

Slide 17 - Tekstslide

In een periode van onderbesteding gaat de overheid de belasting verlagen. Het overheidssaldo:
A
Stijgt
B
Daalt

Slide 18 - Quizvraag

In periodes van onderbesteding moet overheid volgens Keynes de economie stimuleren. De overheid gaat de economie stimuleren door zelf te besteden
Leg uit wat de gevolgen zijn voor het overheidssaldo (B-O)?

Slide 19 - Open vraag

Keynes theorie in wiskundig model

Slide 20 - Tekstslide

Vereenvoudigd model Keynes:
gezinnen en bedrijven

W = C + I
Y = C + S
Y = W (Hf 1 en 2 van eco. groei)

EV = C + I
W = Y = EV





Betekenis afkortingen:
W = Productie
Y = Inkomen
EV = Effectieve Vraag
C = Consumptie
I = Investeringen
S = Sparen
ea = ex ante = vooraf (gepland)
ep = ex post = achteraf
Y* = productiecapaciteit

Slide 21 - Tekstslide

C = cY + Co
S = Y - C
S = (1-c)Y - Co
c = marginale consumptiequote
Stel c = 0,8 betekent: iedere euro extra inkomen wordt 80 cent van extra geconsumeerd.
1 - c = s, de marginale spaarquote.
als c = 0,8, dan s = 0,2: iedere euro extra inkomen wordt 20 cent van extra gespaard
Betekenis afkortingen:
W = Productie
Y = Inkomen
EV = Effectieve Vraag
C = Consumptie
I = Investeringen
S = Sparen
ea = ex ante = vooraf (gepland)
ep = ex post = achteraf
Y = W              Y = C + S                W = C + I
Y* = productiecapaciteit

Slide 22 - Tekstslide

Rekenvoorbeeld Keynes model

In een land gelden de volgende functies:​   C = 0,8 Y + 50
                                                                                         I = 100
                                                                                         EV = C + I,
                                                                                         W = EV en Y = W
                                                                                         Y* = 1000
1 Bereken het evenwichtsinkomen​
2 Is er bij het evenwichtsinkomen sprake van onderbesteding, bestedingsevenwicht of overbesteding? Waarom?






Slide 23 - Tekstslide

ANTWOORDEN
1) EV = 0,8Y + 50 + 100
EV = 0,8Y + 150
Y = 0,8Y + 150
0,2Y = 150
Y = 750 miljard
2) 
Y* = 1000,  
onderbesteding, want Y < Y*
25% van de productiecapaciteit wordt niet benut:  250/1000 x 100% = 25%



In een land gelden de volgende functies:​   C = 0,8 Y + 50                                                     I = 100                                                                   EV = C + I                                                             W = EV en Y = W                                               Y* = 1000 miljard
1 Bereken het evenwichtsinkomen​
2 Is er bij het evenwichtsinkomen sprake van onderbesteding, bestedingsevenwicht of overbesteding? Waarom?






Slide 24 - Tekstslide

3) Bereken het bedrag waarmee de autonome consumptie moet worden verhoogd om de productiecapaciteit volledig te benutten.

4) Bereken de multiplier.

5) Geef de kettingreactie van de multiplier.



In een land gelden de volgende functies:​   C = 0,8 Y + 50                                                     I = 100                                                                   EV = C + I                                                             W = EV en Y = W                                               Y* = 1000 miljard
Evenwichtsinkomen = 750 miljard






Slide 25 - Tekstslide

ANTWOORDEN
3) Bereken het bedrag waarmee de autonome consumptie moet worden verhoogd om de productiecapaciteit volledig te benutten.

ANTWOORD:
EV = 0,8Y + 50 + ? + 100
Y = 0,8 Y + 50 + ? + 100
Y = 1000
1000 = 0,8 x 1000 + 50 + ? + 100
1000 = 950 + ?, dus ? = 50
Als de autonome consumptie met 50 verhoogd worden, dan is er 250 extra inkomen



In een land gelden de volgende functies:​   C = 0,8 Y + 50                                                     I = 100                                                                   EV = C + I                                                             W = EV en Y = W                                               Y* = 1000 miljard
Evenwichtsinkomen = 750 miljard






Slide 26 - Tekstslide

ANTWOORDEN
4) Bereken de multiplier.
5) Geef de kettingreactie van de multiplier.
ANTWOORD:
4) Als de autonome consumptie met 50 verhoogd worden, dan is er 250 extra inkomen.
Multiplier = extra inkomen / extra bestedingen = 250 / 50 = 5. Oftewel: een stijging van 1 miljard extra autonomie consumptie geeft 5 miljard extra inkomen.
5) Co stijgt, dan C stijgt, dan EV stijgt, dan Y stijgt, dan C stijgt èn S stijgt, dan EV stijgt, dan Y stijgt, dan C stijgt èn S stijgt, dan EV stijgt, etc.



In een land gelden de volgende functies:​   C = 0,8 Y + 50                                                     I = 100                                                                   EV = C + I                                                             Y = EV                                                                  Y* = 1000 miljard
Evenwichtsinkomen = 750 miljard






Slide 27 - Tekstslide

6 Bereken hoeveel full-time banen er zijn bij het evenwichtsinkomen
7 Bereken hoeveel full-time banen er zijn bij bestedingsevenwicht. 
8 Bereken de conjuncturele werkloosheid.
9 Bereken de structurele werkloosheid

Conjuncturele werkloosheid = aantal werklozen doordat de productiecapaciteit niet volledig benut wordt.

Structurele werkloosheid = aantal werklozen door te kleine productiecapaciteit, door te weinig werkplekken.
In een land gelden de volgende functies:​ 
 C = 0,8 Y + 50 
 I = 100 EV = C + I 
 W = EV en Y = W 
 Y* = 1000 miljard
Evenwichtsinkomen = 750 miljard
Arbeidsproductiviteit = €50.000
Aanbod in arbeidsjaren = 21.200.000
arbeidsjaar = full-time baan

Slide 28 - Tekstslide

ANTWOORDEN
6 Bereken hoeveel full-time banen er zijn bij het evenwichtsinkomen
7 Bereken hoeveel full-time banen er zijn bij het bestedingsevenwicht. 
8 Bereken de conjuncturele werkloosheid.
9 Bereken de structurele werkloosheid

6) 750 miljard / 50.000 = 15 miljoen
7) 1000 miljard / 50.000 = 20 miljoen
8) conjuncturele werkloosheid = 20 miljoen - 15 miljoen = 5 miljoen arbeidsjaren
9) structurele werkloosheid = 21,2 miljoen - 20 miljoen = 1,2 miljoen arbeidsjaren
In een land gelden de volgende functies:​ 
 C = 0,8 Y + 50 
 I = 100 EV = C + I 
 W = EV en Y = W 
 Y* = 1000 miljard
Evenwichtsinkomen = 750 miljard
Arbeidsproductiviteit = €50.000
Aanbod in arbeidsjaren = 21,2 miljoen
arbeidsjaar = full-time baan

Slide 29 - Tekstslide

Maken 
Opdracht 3.1 en 3.2

Slide 30 - Tekstslide

Herhaling: krappe arbeidsmarkt
Veel vraag naar arbeid t.o.v. het aanbod.
Veel vacatures
Voor bedrijven lastig om personeel te vinden. Vaak tijdens een hoogconjunctuur

Gevolgen: lonen gaan omhoog

Slide 31 - Tekstslide

Vragen van hfst 2
2.8 t/m 2.14 + 2.22 en 2.23

Slide 32 - Tekstslide