Engels examentraining schrijfvaardigheid - woordvolgorde

Engels examentraining
Schrijfvaardigheid - woordvolgorde (word order)
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Engels examentraining
Schrijfvaardigheid - woordvolgorde (word order)

Slide 1 - Tekstslide

Wat leren we vandaag?
"Aan het einde van de les kan ik zinnen maken in het Engels, met de juiste volgorde: wie doet wat, waar en wanneer."


Voorbeeld: I eat lunch at school at 12 o'clock


Slide 2 - Tekstslide

Maak een zin met deze woorden:
eet / in de keuken / ik / om 8 uur / een appel

Slide 3 - Open vraag

Voorbeeld - Nederlands
Wie? Ik 
Doet? Eet
Wat? Een appel
Waar? In de keuken
Wanneer? Om 8 uur

Slide 4 - Tekstslide

Uitleg
Woordvolgorde in het Engels




Voorbeeld: I eat an apple in the classroom at 10 o'clock


Wie
Doet
Wat
Waar
Wanneer
Onder-werp
Gezegde
Lijdend voorwerp
Plaats
Tijd

Slide 5 - Tekstslide

Uitleg
Voorbeeld: My parents are going to travel to Paris next year

Wie? My parents
Doet? Are going
Wat? To travel
Waar? To Paris
Wanneer? Next year


Slide 6 - Tekstslide

Word order

Slide 7 - Tekstslide

Wat is de goede volgorde:
Billy / to his friend / five minutes ago / went
A
Billy went to his friend five minutes ago
B
Billy went five minutes ago to his friend
C
Billy five minutes ago went to his friend
D
Five minutes ago Billy went to his friend

Slide 8 - Quizvraag

Zet de woorden in de juiste volgorde:
their son / every sunday / bring / the parents / to football training

Slide 9 - Open vraag

Zet de woorden in de juiste volgorde:
aren't going / tonight / Jacky and Pete / to the cinema

Slide 10 - Open vraag

Uitleg
Tijd (wanneer) kan ook aan het begin van de zin. Dan ligt er extra nadruk op 

wanneer - wie - doet - wat - waar 

Voorbeeld: Next weekend I am going to a party in New York City


Slide 11 - Tekstslide

Bijvoeglijke naamwoorden (adjectives)
Wat zijn het?
  • Woorden die iets zeggen over een zelfstandig naamwoord (dus: persoon, dier of ding)

Waar staan ze in een Engelse zin?
  • Vóór het zelfstandig naamwoord


Slide 12 - Tekstslide

Bijvoeglijke naamwoorden (adjectives)
Nederlands
Engels
een grote hond
a big dog
een mooie auto
a beautiful car
een oud huis
an old house

Slide 13 - Tekstslide

Bijwoorden (adverbs)
Wat zijn het?
  • Woorden die iets zeggen over een werkwoord, bijvoeglijk naamwoord of een hele zin. 
  • Bijvoorbeeld: hoe, hoe vaak, wanneer, waar iets gebeurt




Slide 14 - Tekstslide

Bijwoorden (adverbs)
a. Hoe iets gebeurt? (manier -> how?) 
  • Meestal achter het werkwoord of aan het eind van de zin 
Nederlands
Engels
Hij loopt snel
He walks quickly
Zij praat duidelijk
She speaks clearly

Slide 15 - Tekstslide

Bijwoorden (adverbs)
b. Hoe vaak iets gebeurt? (frequentie -> how often?) 
  • Meestal voor het hoofdwerkwoord, maar achter 'to be' 
Nederlands
Engels
Ik eet altijd ontbijt
I always eat breakfast
Hij is soms laat
He is sometimes late

Slide 16 - Tekstslide

Bijwoorden (adverbs)
b. Hoe vaak iets gebeurt? (frequentie -> how often?) 
  • Meestal voor het hoofdwerkwoord, maar achter 'to be' 

Ezelsbruggetje: bijwoorden zoals always, usually, never, often komen meestal voor het werkwoord, maar bij en vorm van 'to be' (am, is, are) komt het erna.

Slide 17 - Tekstslide

Adjectives and adverbs
Voorbeelden
She always wears a red jacket 
  • Bijwoord = always (frequentie)
  • Bijvoeglijk naamwoord = red

Slide 18 - Tekstslide

Adjectives and adverbs
Voorbeelden
The dog runs fast in the garden
  • Bijwoord = fast (hoe?)

Slide 19 - Tekstslide

Adjectives and adverbs
Voorbeelden
I have a small black cat
  • Bijvoeglijk naamwoord = small, black

Slide 20 - Tekstslide

Kies de zin met de juiste volgorde
A
We are never in a position to complain
B
We never are in a position to complain

Slide 21 - Quizvraag

Kies de zin met de juiste volgorde
A
Have ever you read a novel by J.R.R. Tolkien?
B
Have you read ever a novel by J.R.R. Tolkien?
C
Have you read a novel by J.R.R. Tolkien ever?
D
Have you ever read a novel by J.R.R. Tolkien?

Slide 22 - Quizvraag

Kies de zin met de juiste volgorde
A
They often go out in the weekends
B
They go often out in the weekends

Slide 23 - Quizvraag

Zet de woorden in de juiste volgorde:
a parking place / near the shops / they / find / rarely

Slide 24 - Open vraag

Zet de woorden in de juiste volgorde:
enjoys / swimming / in our pool / in the morning / she

Slide 25 - Open vraag

Zet de woorden in de juiste volgorde:
the / dog / small / runs / fast / in the garden

Slide 26 - Open vraag

Zet de woorden in de juiste volgorde:
The / cat / black / sleeps / quietly / on the chair

Slide 27 - Open vraag

Zet de woorden in de juiste volgorde:
always / she / is / happy

Slide 28 - Open vraag

Zet de woorden in de juiste volgorde:
tired / usually / am / I

Slide 29 - Open vraag

Zelfstandig oefenen
Opdracht: maak het werkblad over woordvolgorde
Klaar? Maak de brief van gisteren af (opdracht 6-10)

Beide klaar? Tijd voor jezelf.

Slide 30 - Tekstslide