Gr. Ln 6e ed mavo 3 / herhaling H1 (EFGH)
Wat betekent 'à l'école'?
A
op het werk
B
op school
C
in de stad
D
thuis
1 / 24
Onderdelen in deze les
Wat betekent 'à l'école'?
A
op het werk
B
op school
C
in de stad
D
thuis
Slide 1 - Quizvraag
Welk woord hoort er niet bij?
A
aller à un concert
B
aller en ville
C
écouter de la musique
D
garder quelqu'un
Slide 2 - Quizvraag
Hoe vertaal je "grave" in het Frans?
A
ouvert
B
passionnant(e)
C
erg, ernstig
D
ennuyeux
Slide 3 - Quizvraag
Wat betekent "admirer"?
A
stemmen
B
bewonderen
C
komen
D
gaan
Slide 4 - Quizvraag
Welk woord hoort er niet bij?
A
marrant(e)
B
fort(e)
C
amusant(e)
D
souvent
Slide 5 - Quizvraag
Wat betekent 'l'hiver'?
A
de winter
B
de zomer
C
de toeschouwer
D
bij
Slide 6 - Quizvraag
Wat betekent "de temps en temps"?
A
af en toe
B
vaak
C
veel, vol
D
dankzij
Slide 7 - Quizvraag
Hoe zeg je "lang" in het Frans?
A
autrefois
B
grâce à
C
parfois
D
longtemps
Slide 8 - Quizvraag
'au travail' betekent .......
Slide 9 - Open vraag
'l'été' betekent .......
Slide 10 - Open vraag
'sortir' betekent .......
Slide 11 - Open vraag
'le monde' betekent .......
Slide 12 - Open vraag
Hoe vertaal je "jij geeft antwoord"in het Frans? (répondre = beantwoorden)
A
tu répond
B
tu répondt
C
tu as répondu
D
tu réponds
Slide 13 - Quizvraag
Hoe vertaal je "jullie wachten"in het Frans? attendre = wachten
A
vous attendiez
B
vous attendez
C
vous attendons
D
vous avez attendu
Slide 14 - Quizvraag
Hoe vertaal je "hij heeft verloren" in het Frans? (perdre = verliezen)
A
il perd
B
il a perdu
C
il perdu
D
Il perd
Slide 15 - Quizvraag
Hoe vertaal je "ik heb verkocht" in het Frans? (vendre = verkopen)
A
j'ai vendré
B
je vends
C
je vend
D
j'ai vendu
Slide 16 - Quizvraag
Vertaal in het Frans:
wie is jouw beste vriend?
wie is jouw beste vriend?
Slide 17 - Open vraag
Vertaal in het Frans:
ik ken hem sinds zes jaar
ik ken hem sinds zes jaar
Slide 18 - Open vraag
Vertaal in het Frans:
we zien elkaar elke dag
we zien elkaar elke dag
Slide 19 - Open vraag
Vertaal in het Frans:
waarom is het je beste vriend?
waarom is het je beste vriend?
Slide 20 - Open vraag
Schrijf het werkwoord in de présent.
Elles __________ (répondre) à la question.
Elles __________ (répondre) à la question.
A
ont répondu
B
répondrent
C
répond
D
répondent
Slide 21 - Quizvraag
Schrijf het werkwoord in de présent.
nous __________ (vendre) la maison?
nous __________ (vendre) la maison?
A
vendrons
B
avons vendu
C
vendons
D
avons vendré
Slide 22 - Quizvraag
Schrijf het werkwoord in de passé composé.
tu ______ ________ (perdre).
tu ______ ________ (perdre).
A
as perdré
B
as perdu
C
es perdu
D
perds
Slide 23 - Quizvraag
Schrijf het werkwoord in de passé composé.
On ______ ________ (rendre).
On ______ ________ (rendre).
A
a rendré
B
as rendu
C
a rend
D
a rendu
