H4 periode 3 week 12

H4 English Term 3
week 12
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

H4 English Term 3
week 12

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Slide 3 - Video

SE3: Grammar & Words en Leesvaardigheid
  • Past Simple and Past Continuous
  •  Comparatives and Superlatives
  • Adjectives and Adverbs
  •  Vocab Term 3 (English-Dutch only)
  •  Irregular verbs
  • Exam texts (you are allowed to use a dictionary for this part)

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

SE Grammar:
Past Simple and Past Continuous

Slide 12 - Tekstslide

Past Continous en Past Simple




Past Continuous = al aan de gang ( lang)
Past Simple = iets gebeurde (kort)

Slide 13 - Tekstslide

Past Simple = ww + ed
- verleden tijd
- plaatsgevonden en afgelopen
- wanneer is belangrijk
- Signaalwoorden: last week, in 2012

:) They cleaned the house last week
:( They didn't clean the house last week
? Did they clean the house last week?

Let op! Onr. ww = 2e rijtje
:) He wrote a letter to her yesterday
:( He didn't write a letter to her yesterday
? Did he write a letter to her yesterday?



Past Continuous = was/were + ww + ing
- verleden tijd
- was in het verleden aan de gang
- in NL: 'ik was aan het ....' 


:) They were cleaning the house when I came home
:( They weren't cleaning the house right now
? Were they cleaning the house right now?


Slide 14 - Tekstslide

Past continuous vs. past simple
Je gebruikt de past continuous i.c.m. de past simple om aan te geven dat er iets gebeurde (korte actie = past simple) terwijl er al iets aan de gang was (lange actie = past continuous).

 I was reading a book when the phone rang
I was washing my car when the accident happened

Slide 15 - Tekstslide

SE Grammar:
Comparisons and superlatives

Slide 16 - Tekstslide

Woorden met 1 lettergreep
  •   -er of -est er achter, bijvoorbeeld:
dumb, dumber, dumbest
cute, cuter, cutest
large, larger, largest

Als het woord eindigt met één klinker plus één medeklinker, dan verdubbel je die medeklinker.
big, bigger, biggest               fat, fatter, fattest            slim, slimmer, slimmest

Slide 17 - Tekstslide

Woorden met 2 lettergrepen
  •  -er of -est als ze eindigen op  -le, -er, -ow, of y     (y wordt i)
simple » simpler, simplest (-le)
clever » cleverer, cleverest (-er)
narrow » narrower, narrowest (-ow)
busy » busier, busiest (-y)

  • more of most bij alle andere woorden met 2 lettergrepen, bijvoorbeeld:
tired - more tired - most tired
honest - more honest - most honest

Slide 18 - Tekstslide

Woorden met 3 of meer lettergrepen
  • more of most er achter,  bijvoorbeeld:

beautiful - more beautiful - most beautiful
terrifying - more terrifying - most terrifying
difficult - more difficult - most difficult


Slide 19 - Tekstslide

uitzonderingen
good - better - best

bad - worse - worst

little - less - least

Slide 20 - Tekstslide

Adjectives and Adverbs
zegt het woord iets over een zelfstandig naamwoord?
            I                                                                        I
          ja                                                                     nee
         ->  zonder -ly                                               ->  met -ly

The snow is beautiful                                       It's beautifully written.
He's a bad boy.                                                     She walks quickly.



Slide 21 - Tekstslide

uitzonderingen
good - well       Good work!      -     Well done!

fast - fast           My car is fast  -    She runs fast. 

hard - hard        A hard night    -   We've worked hard.

Slide 22 - Tekstslide

Weektaak
  1. Complete 'Weektaak week 12' and check your answers. 
       -> send me this in Teams

Slide 23 - Tekstslide

SE3: Grammar & Words en Leesvaardigheid
  • Past Simple and Past Continuous
  •  Comparatives and Superlatives
  • Adjectives and Adverbs
  •  Vocab Term 3 (English-Dutch only)
  •  Irregular verbs
  • Exam texts (you are allowed to use a dictionary for this part)

Slide 24 - Tekstslide