2M unit 2 Selftest/Catch UP

2M Unit 2 Selftest and Catch Up
Start by putting your books  and device on the table and reading your reading book , no reading book, please report it and start copying the pages of irregular verbs (150/151)
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

2M Unit 2 Selftest and Catch Up
Start by putting your books  and device on the table and reading your reading book , no reading book, please report it and start copying the pages of irregular verbs (150/151)

Slide 1 - Tekstslide

Selftest
We will do the selftest together

Slide 2 - Tekstslide

Comparisons
In het Nederlands: trappen van vergelijkingen.

Gebruik: Om mensen of dingen te beschrijven/vergelijken

C
B
A
Box A is small.
Box B is smaller than box A.
Box C is the smallest of all.

Slide 3 - Tekstslide

Woorden van 1 lettergreep:
- Vergrotende trap: -er
- Overtreffende trap: -est
old
older
oldest

Slide 4 - Tekstslide

Spelling 1 lettergreep:
Woorden die eindigen op een -e 
Nice - Nicer - Nicest

Woorden die eindigen op een klinker + medeklinker
Fat - Fatter - Fattest 




Slide 5 - Tekstslide

Welk rijtje is juist?
A
Big - bigger - biggest
B
Nice - Niceer - Niceest
C
Tall - Taler - Talest
D
Long - Longger - Longest

Slide 6 - Quizvraag

2+ lettergrepen
Woorden van 2 lettergrepen of meer:
- Vergrotende trap: more 
- Overtreffende trap: most
expensive
more expensive
most expensive

Slide 7 - Tekstslide

Uitzondering 2 lettergrepen

Woorden die eindigen op een -y 
Lazy - Lazier - Laziest 
Happy - Happier - Happiest 

Slide 8 - Tekstslide

Samenvatting
Klik hier voor de poster die je aan rechts in je scherm ziet. 

Slide 9 - Tekstslide

Welk rijtje is juist?
A
Good - Better - Best
B
Good - Gooder - Goodest
C
Beautiful - Beautifuler - Beautifulest
D
Small - More small - Most small

Slide 10 - Quizvraag

Welk rijtje is juist?
A
Short - Shorter - Shortest
B
Short - more short- most short
C
Ugly - Uglier - most ugliest
D
Ugly - uglyer - uglyest

Slide 11 - Quizvraag

That group is ... (serious) than the other group.
A
the more serious
B
the most serious
C
more serious
D
most serious

Slide 12 - Quizvraag

Do you think my hair looks ... (pretty) this way?
A
prettier
B
prettyer
C
more pretty
D
more prettyer

Slide 13 - Quizvraag

I am ______ (pretty) her

Slide 14 - Open vraag

That is ________ (big) car in the world!

Slide 15 - Open vraag

She is ______ (beautiful) her sister

Slide 16 - Open vraag

Much/many

Slide 17 - Tekstslide

Welke Engelse woorden
ken je die 'veel' betekenen?

Slide 18 - Woordweb

Welke woorden kun je gebruiken om VEEL te zeggen in het Engels?
A
a lot of
B
much
C
many
D
alle bovenstaande antwoorden

Slide 19 - Quizvraag

Wanneer gebruik je much?
much = enkelvoud of ontelbaar
 bij uncountable nouns

 much time
much homework
much coffee
much love 



Slide 20 - Tekstslide

Wanneer gebruik je many?
many = meervoud of telbaar
bij countable nouns
 
many children
many birds
many subjects
many stories

Slide 21 - Tekstslide

Stap 1 : Kijk naar het woord wat áchter much/many staat
Stap 2 : Kun je dit woord tellen of juist niet?
Stap 3 : Telbaar -->  many          niet telbaar --> much

I don't have much / many time for sports this week. 
Does this shop has much / many products? 
John doesn’t always have much / many books in his bag.
How much / many homework have you got?
MUCH
MUCH
MANY
MANY

Slide 22 - Sleepvraag

Past Simple

Slide 23 - Tekstslide

Vragen en ontkenningen
Bij alle werkwoorden (regelmatig en onregelmatig) hetzelfde:

Vragen: Did + onderwerp + hele werkwoord
Ontkenningen: Onderwerp + didn't + hele werkwoord

Slide 24 - Tekstslide

Choose the correct Past Simple form:
Nancy ....... with her friends yesterday.
A
has played
B
played
C
plaied
D
did played

Slide 25 - Quizvraag

Choose the correct Past Simple form:
NAC ........ young Ajax last week. They lost the match.
A
didn't beated
B
didn't beaten
C
didn't beat
D
beated not

Slide 26 - Quizvraag

Choose the correct Past Simple form:
........ for his test?
A
Did he studyed?
B
Did he studied?
C
Studied he?
D
Did he study?

Slide 27 - Quizvraag

Past Continuous

Slide 28 - Tekstslide

Past continuous
Hoe maak je die?
She was walking to school, when her phone rang.
I was drinking some tea, when my husband was working.
What were you thinking of?

Dus de regel is: .................................


Slide 29 - Tekstslide

Past Continuous
was
                                   of        +  ww   +  ing
were

He was cleaning the house.

Slide 30 - Tekstslide

Bij welke personen gebruik je 'was' en bij welke personen gebruik je 'were'?

Slide 31 - Open vraag

Dus....hoe maak je de past continuous?

Slide 32 - Open vraag

Catch Up
Now do the Catch Up and study!

Slide 33 - Tekstslide