All Right! - Unit 3 recap

Unit 3
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Unit 3

Slide 1 - Tekstslide

3.2 LISTENING

  • Je kunt informatie over alledaagse dingen verstaan.

  • Towns and cities.

  • Woordvolgorde: plaats vóór tijd


Leerdoelen:
Words:
Grammar:

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

3.2 LISTENING

Uitleg Woordvolgorde met een ezelsbruggetje:




GRAMMAR 'Woordvolgorde'
WIE
DOET
WAT
WAAR
WANNEER
onderwerp:
persoon
dier
ding
werkwoorden:
alle werkwoorden zet je bij elkaar
antwoord op:
wat doet het onderwerp?
plaats:
land, gebouw, stad, plein, locatie, enz.
tijdsbepaling:
tijdstip, dag, maand, jaar, moment, enz.

Slide 4 - Tekstslide

WIE
DOET
WAT
WAAR
WANNEER
like
I
on that wall
the colourful paintings

Slide 5 - Sleepvraag

WIE
DOET
WAT
WAAR
WANNEER
am doing
tonight
I
my homework
in my room

Slide 6 - Sleepvraag

WIE
DOET
WAT
WAAR
WANNEER
we
a good film
watched
yesterday

Slide 7 - Sleepvraag

WIE
DOET
WAT
WAAR
WANNEER
two minutes ago
in the garage
a wall
was painting
dad

Slide 8 - Sleepvraag

3.4: Much/many/some/little

Slide 9 - Tekstslide

1 I've got ____ (weinig) computer games.
2 The cat likes ____ (een beetje) milk.
3 Do you have ____ (veel) hobbies?
4 She spends ____ (veel) money.
5 I'm very busy today, so I've got ____ (weinig) time.
6 Jonathan doesn’t drink ____ (veel) tea.
7 Did you have ____ (veel) fun at the carnival?

Slide 10 - Tekstslide

1 few 
2 a little 
3 many 
4 a lot of 
5 little 
6
 much 
7 much 

Slide 11 - Tekstslide

Samenvatting
'Much', 'many' & 'a lot of' betekenen allemaal 'veel'.
Voorbeeld
Enkelvoud / ontelbaar
Meervoud / telbaar
Bevestigende zinnen
We have a lot of money.
They have a lot of friends.
Ontkennende zinnen
We don't have much money.
They don't have many friends.
Vragende zinnen
Do we have much money?
Do they have many friends?

Slide 12 - Tekstslide

Grammar: few/little
enkelvoud/ontelbaar
meervoud/telbaar
little = weinig
few = weinig
a little = een beetje
a few = een paar
I've got too little money.
I'm cutting a few onions.

Slide 13 - Tekstslide

Much/ many/ a lot of

There are so .... dangerous events in this world!

Slide 14 - Open vraag

Much/ many/ a lot of

There isn't ..... tea left in your cup.

Slide 15 - Open vraag

much/ many/ a lot of
There isn't ..... coffee left for you. Sorry!

Slide 16 - Open vraag

much/ many/ a lot of

We saw .... cows in the meadow.

Slide 17 - Open vraag

Instruction

Slide 18 - Tekstslide

3.5 WRITING

  • Een tag question is een korte vraag die je achter een zin plakt.
  • Daarmee kun je vragen of iets wat jij zegt klopt.                                                       In het Nederlands vraag je dan: 'nietwaar?', 'toch?' of 'of wel / of niet?'

Bijv.: Jij bent Tims broer, nietwaar?  =  You are Tim's brother, aren't you? 
           
GRAMMAR 'Tag questions'

Slide 19 - Tekstslide

3.5 WRITING
Regels Tag Questions:

  1. In de tag gebruik je hetzelfde persoonlijk voornaamwoord als in de zin (of het pers. vnw. wat bij de persoon in de zin hoort).
    You are Tim's brother, aren't you?

  2. In de tag gebruik je dezelfde vorm van het werkwoord als in de zin + n't (= not).
    You are Tim's brother, aren't you?

  3. Je gebruikt n't (=not) OF in de zin, OF in de tag. Nooit in beide!
    You are Tim's brother, aren't you?
GRAMMAR 'Tag questions'

Slide 20 - Tekstslide

QT
Staat er geen hulpwerkwoord in de zin  dan gebruik je do of does in de aangeplakte vraag

You know that shop, don't you?
It works fine, doesn't it?

Slide 21 - Tekstslide

Vul aan:
This isn't difficult, ______________?
A
isn't it
B
is it?

Slide 22 - Quizvraag

Ariana Grande is a singer, ...?
timer
0:20
A
isn't she?
B
is he?
C
are you?
D
am I?

Slide 23 - Quizvraag

That girl isn't new here, ...?
timer
0:20
A
is she?
B
are we?
C
am I?
D
aren't I?

Slide 24 - Quizvraag

The Christmas tree is already up, ...?
timer
0:20
A
aren't we?
B
isn't it?
C
am I?
D
isn't she?

Slide 25 - Quizvraag

You are my best friend, ...?
timer
0:20
A
are we?
B
is he?
C
am I?
D
aren't you?

Slide 26 - Quizvraag

She doesn't like him......?
A
is she?
B
do you?
C
isn't it?
D
does she?

Slide 27 - Quizvraag

Vul aan:
That's right ,________________?
A
is it?
B
isn't it ?

Slide 28 - Quizvraag

Woordvolgorde
Zet de zinsdelen in de juiste volgorde. Het eerste woord van elke zin is al ingevuld.
1 had dinner – They – at 7 o'clock – in the dining room
They ____.
2 she – going to Sydney – next year – Is – ?
 Is ____?
3 every morning – I – in the park – walk our dog
I ____.

Slide 29 - Tekstslide