Donderdag 12/12

Wat doe je vandaag...
Basis: bijvoeglijk naamwoord maken van een voltooid deelwoord

Kader: herhalen spelling van het voltooid deelwoord
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Wat doe je vandaag...
Basis: bijvoeglijk naamwoord maken van een voltooid deelwoord

Kader: herhalen spelling van het voltooid deelwoord

Slide 1 - Tekstslide

B: BVN maken van een VDW
Voltooid deelwoord van een bijvoeglijk naamwoord
Vorig jaar heb je geleerd dat je van een voltooid deelwoord een bijvoeglijk naamwoord kunt maken. 

Dat schrijf je zo kort mogelijk. Vaak zet je alleen een -e achter het voltooid deelwoord.

Slide 2 - Tekstslide

voorbeelden


geblust → de gebluste brand
verbrand → de verbrande schuur
verlaat → de verlate trein








Slide 3 - Tekstslide

Bij een korte klank schrijf je twee medeklinkers. Anders spreek je het woord verkeerd uit.

gered → de geredde man (anders staat er gerede man)

verpot → de verpotte plant (anders staat er verpote plant)








Slide 4 - Tekstslide

Als een voltooid deelwoord op -en eindigt, schrijf je het bijvoeglijk naamwoord net zo.

gebakken → de gebakken taart

gevonden → het gevonden kind








Slide 5 - Tekstslide

K: voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord van een klank veranderend werkwoord schrijf je zoals het klinkt: gestolen, bewezen, verkocht.

Het voltooid deelwoord van een klankvast werkwoord eindigt meestal op een -t of -d. Om te bepalen welke letter je moet spellen, zet je het werkwoord in de verleden tijd.
 


Slide 6 - Tekstslide

t of d
Als je in de vt een t hoort, eindigt het voltooid deelwoord ook op een -t.  Als je in de vt een d hoort, eindigt het voltooid deelwoord ook op een -d.
passen → Ik paste een jas → Je hoort een t → Ik heb een jas gepast.
gooien → Ik gooide een bal → Je hoort een d → Ik heb een bal gegooid.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

(thuis)werk
Basis > 2.8  bladzijde 88-89 opdracht 5 + 6

Kader > 2.8  blz. 85-87 opdracht 1 + 2 + 3

Slide 9 - Tekstslide

K: bijvoeglijk naamwoord
regels spelling bijvoeglijk naamwoord


1.
Een bijvoeglijk naamwoord eindigt meestal op -e.
de blauwe vogel
het dikke boek
de bekende zanger



Slide 10 - Tekstslide

regel 2
Als het bijvoeglijk naamwoord gaat over een materiaal, schrijf er dan -en achter.

de papieren zak
het ijzeren hek
de gouden ring

Slide 11 - Tekstslide

regel 3
Maar is het een modern materiaal? Schrijf er dan niets achter.

 

de plastic zak
de polyester boot
de kunststof tuinstoel

Slide 12 - Tekstslide

regel 4
Bij een het-woord verdwijnt de -e als je er een voor zet.

 

het bezorgde pak – een bezorgd pak
het heerlijke ijsje – een heerlijk ijsje
het grote kasteel – een groot kasteel

Slide 13 - Tekstslide

regel 5
Schrijf een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord zo kort mogelijk (behalve als je het daardoor verkeerd uitspreekt).
  

de vergrote foto
het verplichte huiswerk
de verbrande schuur

Slide 14 - Tekstslide