Oefenen pv, onderwerp en werkwoorden H1,2,3 grammatica

werkwoorden
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolVoortgezet speciaal onderwijsvmbo b, kLeerroute VBLeerroute VKLeerjaar 1,2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Wat zijn de werkwoorden in deze zin?Mijn vader is gisteren van de trap gevallen.

A
is
B
is gevallen
C
gevallen
D
is gisteren gevallen

Slide 2 - Quizvraag

Wat heb jij zitten doen in die klas?

Werkwoorden:
A
zitten
B
zitten doen
C
heb zitten doen
D
heb zitten

Slide 3 - Quizvraag

Ik wil mijn kamer niet graag opruimen.
Wat zijn de werkwoorden?
A
wil
B
graag
C
wil opruimen
D
mijn kamer

Slide 4 - Quizvraag

Over een paar jaar ga ik een leuke baan zoeken.
Wat zijn de werkwoorden?
A
over een paar jaar
B
ik
C
ga
D
ga zoeken

Slide 5 - Quizvraag

Hij heeft zijn broek vanmorgen gescheurd.
Wat zijn de werkwoorden?
A
heeft
B
vanmorgen
C
heeft gescheurd
D
hij

Slide 6 - Quizvraag

Ik kan de werkwoorden
in een zin vinden
๐Ÿ˜’๐Ÿ™๐Ÿ˜๐Ÿ™‚๐Ÿ˜ƒ

Slide 7 - Poll

persoonsvorm

Slide 8 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?

Joris heeft zijn huiswerk goed gemaakt.
A
Joris
B
heeft
C
gemaakt
D
heeft gemaakt

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
Ik eet heel graag patat speciaal!
A
Ik
B
eet
C
heel graag
D
patat speciaal

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
Ben jij naar de verjaardag van Lisa geweest?
A
ben
B
geweest
C
ben geweest
D
jij

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
De luie poes ligt lekker te slapen op de stoel.
A
de luie poes
B
ligt
C
lekker
D
te slapen

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
Waarom is je jas zo nat?
A
Waarom
B
is
C
je jas
D
nat

Slide 13 - Quizvraag

Ik kan de persoonsvorm in een zin vinden
๐Ÿ˜’๐Ÿ™๐Ÿ˜๐Ÿ™‚๐Ÿ˜ƒ

Slide 14 - Poll

onderwerp

Slide 15 - Tekstslide

Wat is het onderwerp?

Hassan en Joris zijn de allerbeste vrienden.
A
Hassan en Joris
B
zijn
C
zijn vrienden
D
zijn de allerbeste vrienden

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Strips lees ik heel erg graag.
A
Strips
B
lees
C
ik
D
graag

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?
Hoeveel dagen per week werk jij bij de supermarkt?
A
Hoeveel
B
dagen
C
jij
D
bij de supermarkt

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?
Marina heeft uitleg gegeven over de lesstof.
A
Marina
B
heeft
C
uitleg
D
de lesstof

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?
Volgende week ga ik een strandwandeling maken met mijn vriend.
A
Volgende week
B
ik
C
een strandwandeling
D
met mijn vriend

Slide 20 - Quizvraag

Ik kan het onderwerp in een zin vinden
๐Ÿ˜’๐Ÿ™๐Ÿ˜๐Ÿ™‚๐Ÿ˜ƒ

Slide 21 - Poll

Alle werkwoorden in de zin noem je samen:
A
het onderwerp
B
het naamwoordelijk gezegde
C
het werkwoordelijk gezegde
D
de persoonsvorm

Slide 22 - Quizvraag

Ik ben benieuwd hoe je denkt dat je oefentoets is gegaan. Wil je dat hieronder even opschrijven?

Slide 23 - Open vraag