Samenvattingsles_hst3_4M

Agenda les
  • overzicht exameneenheden met hoofdstukken
  • Herhalen stof hst 3 we gaan voor de winst
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 42 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Agenda les
  • overzicht exameneenheden met hoofdstukken
  • Herhalen stof hst 3 we gaan voor de winst

Slide 1 - Tekstslide

Stof Centraal examen
Exameneenheid
Hoofdstukken
Consumptie
Hst 1 en Hst 2
Arbeid en Productie
Hst 3 en 4
Overheid en Bestuur
Hst 5 en 6
Internationale ontwikkelingen
Hst 7 en 8

Slide 2 - Tekstslide

Voorkennis begrippen
Abstracte markt
Afzet
BTW
Concrete markt
Concurrenten
Consumentenprijs
Formele sector
Informele sector
Omzet
Produceren
Winst of verlies

Slide 3 - Tekstslide

Toegevoegde waarde
  • De extra waarde van een product die ontstaat doordat een bedrijf het product bewerkt.
  • Het is het verschil tussen alle inkopen bij andere bedrijven en de verkoopopbrengst van het product.

Slide 4 - Tekstslide

Inkoop en verkoopprijs
Inkoopprijs: is de prijs die bv een winkelier voor een product betaalt.
Verkoopprijs: is de prijs waarvoor een winkelier een product verkoopt.
Verkoopprijs= inkoopprijs + brutowinstopslag

Slide 5 - Tekstslide

Inkoop en verkoopprijs
Consumenterprijs
  • De verkoopprijs inclusief btw.
  • Dat is de prijs die je als klant in de winkel betaalt.
Consumentenprijs= Verkoopprijs + BTW

Slide 6 - Tekstslide

BTW
  • BTW= belasting toegevoegde waarde
  • Hoog tarief 21%
  • Laag tarief 9% (levensmiddelen)
  • 0% tarief (ziekenhuis)

Slide 7 - Tekstslide

BTW (belasting toegevoegde waarde)
  • Als je ondernemer bent, kijk je bij het berekenen van de resultaten alleen naar de bedragen exclusief btw.
  • De btw die je van je klanten ontvangt, moet je betalen aan de Belastingdienst.
  • Alle btw die je betaald hebt over je inkopen en bedrijfskosten, krijg je terug. Voor een ondernemer kost de btw per saldo dus niets.
  • Je draagt dus alleen BTW af over de toegevoegde waarde.

Slide 8 - Tekstslide

Samenvatting prijs berekenen
Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstmarge

Consumentenprijs = verkoopprijs + btw

Slide 9 - Tekstslide

Productiefactoren
  1. Kapitaal: alle kapitaalgoederen waarin je geld investeert en die je in het productieproces gebruikt.
  2. Natuur: alles wat de natuur levert.
  3. Arbeid: zowel lichamelijke als geestelijke inspanning die mensen leveren bij het produceren.
  4. Ondernemerschap: een ondernemer probeert winst te maken door op de juiste manier de productiefactoren natuur, arbeid en kapitaal in te zetten.

Slide 10 - Tekstslide

Maatschappelijke opbrengsten
  • Door meer te produceren is een grotere afzet mogelijk. En door meer productie neemt de werkgelegenheid toe.
  • Met het inkomen dat met de extra banen wordt verdiend, kunnen mensen meer goederen en diensten kopen. Daardoor stijgt de welvaart in ons land.
Dit soort voordelen die de samenleving van productie heeft, noem je maatschappelijke opbrengsten.

Slide 11 - Tekstslide

Maatschappelijke kosten
  • Meer productie heeft ook nadelen voor onze samenleving. Als bedrijven meer gaan produceren, kan dat milieuschade veroorzaken.
  • Soms betalen bedrijven zelf voor het oplossen van de milieuschade, dan zijn het dus bedrijfskosten.

Maar als de kosten voor rekening van de samenleving komen, zijn het maatschappelijke kosten. Niet altijd kun je deze kosten in geld uitdrukken

Slide 12 - Tekstslide

MVO
Steeds meer bedrijven houden bij hun productie zo veel mogelijk rekening met de gevolgen voor mens en milieu.
Zij doen aan maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo).

Slide 13 - Tekstslide

Kostprijs per product

Slide 14 - Tekstslide

Winst&verlies rekening
Resultatenrekening

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Productiecapaciteit
Productiecapaciteit: is de maximale hoeveelheid producten die een bedrijf kan maken.

De productiecapaciteit wordt bepaald door:
  • het aantal mensen dat in het bedrijf werkt
  • het aantal uren dat zij werken
  • de machines (kapitaalgoederen) die worden gebruikt

Slide 17 - Tekstslide

Onder- en overbezetting
  • De productiecapaciteit is onderbezet als machines niet worden gebruikt of als er niet genoeg werk is voor iedereen.
  • De productiecapaciteit is overbezet als er zó veel vraag is naar producten, dat er een tekort is aan personeel en machines.
  • Een bedrijf kan overbezetting oplossen door meer uren per week te draaien en het personeel overuren te laten maken.

Slide 18 - Tekstslide

Arbeidsproductiviteit
  • Arbeidsproductiviteit: is de productie per werknemer in een bepaalde tijd (bijvoorbeeld per uur of per week).
  • Bedrijven willen dat de arbeidsproductiviteit zo hoog mogelijk is.
  • Als een werknemer in dezelfde tijd meer gaat produceren, dalen de loonkosten per product. Het bedrijf kan dan de verkoopprijs verlagen waardoor de afzet kan toenemen

Slide 19 - Tekstslide

Arbeidsproductiviteit berekenen
Arbeidsproductiviteit per periode =
totale productie per periode ÷ aantal werknemers

Voorbeeld
Een kledingfabriek produceert 120.000 T-shirts per week. 
Er zijn 16 werknemers die elk 5 dagen per week werken.
De productie per dag is 120.000 : 5 = 24 000 T-shirts.
De arbeidsproductiviteit is 24.000 ÷ 16 = 1500 T-shirts per persoon per dag.
Of 120.000 ÷ (16 werknemers x 5 dagen) = 1500 T-shirts per persoon per dag.

Slide 20 - Tekstslide

De arbeidsproductiviteit kan toenemen door:
  • technologische ontwikkelingen: mechanisatie en automatisering.
  • arbeidsverdeling of specialisatie: de werkzaamheden worden zo verdeeld, dat iedereen doet waar hij of zij goed in is.
  • scholing: door bijvoorbeeld cursussen kun je het werk beter en sneller doen.
  • prestatieloon: je krijgt als afdeling of werknemer een bonus als je een bepaalde productie hebt behaald verbeteren van de arbeidsomstandigheden en de werksfeer.

Slide 21 - Tekstslide

Concrete markt: een plaats waar op afgesproken tijden goederen worden verhandeld.
Abstracte markt: Het geheel van vraag naar en aanbod van een product
AANBOD= PRODUCENT EN VRAAG = CONSUMENT

Slide 22 - Tekstslide

Vraaglijn = consument = dalende lijn
Aanbodlijn = Producent = stijgende lijn

Slide 23 - Tekstslide

Evenwichtsprijs= prijs waar vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn.
Evenwichtshoeveelheid  = de hoeveelheid producten die gevraagd en aangeboden wordt bij de evenwichtsprijs

Slide 24 - Tekstslide

Overheidsingrijpen in de markt
Als de prijzen te hoog zijn bij basisbehoeften, kan de overheid maatregelen nemen om de prijzen betaalbaar te houden. Bijvoorbeeld met:
  • een maximumprijs, die niet hoger mag worden dan deze vastgestelde prijs.
  • subsidies of toeslagen voor mensen met lage inkomens
De overheid zou ook producenten kunnen beschermen tegen te lage prijzen door een minimumprijs te verplichten.

Slide 25 - Tekstslide

Marktaandeel: is de afzet van een bedrijf als percentage van de totale afzet van dat product

Slide 26 - Tekstslide

Afschrijving

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

Marktkenmerken
  1. Transparantie markt
  2. Aard van het product
  3. Hoeveelheid aanbieders
  4. Toegankelijkheid markt

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Marktvormen
  1. Volkomen concurrentie
  2. Monopolie
  3. Monopolistische concurrentie
  4. Oligopolie


Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

HOMOGEEN Product:
HETEROGEEN Product

Slide 39 - Tekstslide

Fusie: Twee bedrijven vormen samen één bedrijf.
Kartel: aanbieders spreken af de onderlinge concurrentie te beperken door afspraken te maken.

Slide 40 - Tekstslide

Online methode uitleg en bronnen
Op volgende slide staat link waar je alle uitleg en bronnen van hoofdstuk 3 kunt vinden.

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Link