10-9 Taalschat H5: Overbodige woorden, dubbele ontkenning en verkeerde woorden of uitdrukkingen

In deze les:

  • Lesopening: 
-  Huiswerkcontrole
-  
Starten met het nieuws
  •  Zelfstandig nakijken deze les:
    opdracht 1 tot en met 22 op blz. 167 t/m 175

    Is dit nog niet af? Dan maak je dat deze les af en kijk je de opdrachten na. Je blijft ook een lesuur na. 

  • Maak je sollicitatiebrief af!
  • Terugblik 

Doelen van de les:
  • Je kunt aan het einde van de les heb je alle opdrachten van Over taal van blok 5 af en nagekeken.

  • Aan het einde van de les heb je je sollicitatiebrief af. 
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

In deze les:

  • Lesopening: 
-  Huiswerkcontrole
-  
Starten met het nieuws
  •  Zelfstandig nakijken deze les:
    opdracht 1 tot en met 22 op blz. 167 t/m 175

    Is dit nog niet af? Dan maak je dat deze les af en kijk je de opdrachten na. Je blijft ook een lesuur na. 

  • Maak je sollicitatiebrief af!
  • Terugblik 

Doelen van de les:
  • Je kunt aan het einde van de les heb je alle opdrachten van Over taal van blok 5 af en nagekeken.

  • Aan het einde van de les heb je je sollicitatiebrief af. 

Slide 1 - Tekstslide

Regels vak Nederlands
Iedere week krijg je opdrachten die je moet maken in je schrift.

- Je kijkt de opdrachten zelf goed na en je verbetert je foute antwoorden.

- Je laat deze opdrachten in de eerste les van de nieuwe week aftekenen.

- Niet af of niet goed nagekeken? Dan blijf je na om het alsnog in orde te maken

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet je al?
de betekenis van moeilijke woorden

Slide 3 - Tekstslide

Stappenplan moeilijke woorden

Slide 4 - Tekstslide

 homofonen
Homofonen zijn woorden die hetzelfde klinken, maar je schrijft ze anders en ze betekenen iets anders. 

Bijvoorbeeld:
- leiden en lijden
- bond en bont
- licht en ligt

Slide 5 - Tekstslide

Trefwoord

Slide 6 - Tekstslide

Vorige les: homoniemen
Homoniemen zijn woorden die er hetzelfde uitzien en hetzelfde klinken, maar een verschillende betekenis hebben.

Bijvoorbeeld:
- muis (van een computer of het dier)
- bank (om op te zitten of geldinstelling)

Slide 7 - Tekstslide

Vorige les: synoniemen
Synoniemen zijn verschillende woorden met (bijna) dezelfde betekenis.

Bijvoorbeeld:
- aardig, sympathiek en vriendelijk
- misschien, mogelijk en wellicht
- huilen, janken en jengelen

Slide 8 - Tekstslide

Overbodige woorden
Soms staan er overbodige woorden in zinnen. Ze zijn niet nodig in de zin.

Voorbeelden:
een mondeling toespraak
Ik wil meteen direct naar huis.

Slide 9 - Tekstslide

Dubbele ontkenning
Een dubbele ontkenning is het herhalen van een ontkennend woord in een zin. Er staan dus twee ontkenningen in

Voorbeelden:
Ik heb nooit geen zin om te voetballen.
Marwan gaat nooit niet naar zijn oma.

Slide 10 - Tekstslide

Verhaspeling
Bij een verhaspeling verwissel je woorden die op elkaar lijken, maar die een verschillende betekenis hebben. 

Voorbeelden:
Die schoenen kosten te duur.
Ik zie door het bos de bomen niet meer.
Er is een dood lijk gevonden in Amsterdam.

Slide 11 - Tekstslide

Verkeerde woorden
Soms gebruik je een verkeerd woord, omdat het erg lijkt op een ander woord.

Voorbeelden:
De twee bedrijven zijn gefusilleerd.
De twee bedrijven zijn gefuseerd. 

Mijn broertje traint mee bij de papillen.
Mijn broertje traint mee bij de pupillen.

Slide 12 - Tekstslide

Verkeerde uitdrukkingen
Soms worden uitdrukkingen en spreekwoorden door elkaar gehaald. Zorg ervoor dat je ze op de juiste wijze gebruikt. 

Voorbeelden:
Slapende honden bijten niet.
Slapende honden blaffen niet.

De peer valt niet ver van de boom.
De appel valt niet ver van de boom.

Als je te laat thuiskomt, vind je de kat in de pot.
Als je te laat thuiskomt, vind je de hond in de pot.

Slide 13 - Tekstslide

Zelfstandig maken deze les:
 opdracht 2 t/m 12 op bladzijde 167 t/m 173

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Slide 16 - Video

Vorige les: homoniemen
Homoniemen zijn woorden die er hetzelfde uitzien en hetzelfde klinken, maar een verschillende betekenis hebben.

Bijvoorbeeld:
- muis (van een computer of het dier)
- bank (om op te zitten of geldinstelling)

Slide 17 - Tekstslide

Vorige les: synoniemen
Synoniemen zijn verschillende woorden met (bijna) dezelfde betekenis.

Bijvoorbeeld:
- aardig, sympathiek en vriendelijk
- misschien, mogelijk en wellicht
- huilen, janken en jengelen

Slide 18 - Tekstslide

5.3 Taalfouten

Slide 19 - Tekstslide

Overbodige woorden
Soms staan er overbodige woorden in zinnen. Ze zijn niet nodig in de zin.

Voorbeelden:
een mondeling toespraak
Ik wil meteen direct naar huis.

Slide 20 - Tekstslide

Dubbele ontkenning
Een dubbele ontkenning is het herhalen van een ontkennend woord in een zin. Er staan dus twee ontkenningen in

Voorbeelden:
Ik heb nooit geen zin om te voetballen.
Marwan gaat nooit niet naar zijn oma.

Slide 21 - Tekstslide

Verhaspeling
Bij een verhaspeling verwissel je woorden die op elkaar lijken, maar die een verschillende betekenis hebben. 

Voorbeelden:
Die schoenen kosten te duur.
Ik zie door het bos de bomen niet meer.
Er is een dood lijk gevonden in Amsterdam.

Slide 22 - Tekstslide

Verkeerde woorden
Soms gebruik je een verkeerd woord, omdat het erg lijkt op een ander woord.

Voorbeelden:
De twee bedrijven zijn gefusilleerd.
De twee bedrijven zijn gefuseerd. 

Mijn broertje traint mee bij de papillen.
Mijn broertje traint mee bij de pupillen.

Slide 23 - Tekstslide

Verkeerde uitdrukkingen
Soms worden uitdrukkingen en spreekwoorden door elkaar gehaald. Zorg ervoor dat je ze op de juiste wijze gebruikt. 

Voorbeelden:
Slapende honden bijten niet.
Slapende honden blaffen niet.

De peer valt niet ver van de boom.
De appel valt niet ver van de boom.

Als je te laat thuiskomt, vind je de kat in de pot.
Als je te laat thuiskomt, vind je de hond in de pot.

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Aan de slag!
Zelfstandig afmaken: opdrachten van de afgelopen twee weken (laatste les deze week aftekenen)

  Zelfstandig maken: opdracht 17, 18, 19, 20, 21 en 22 op blz. 174 en 175

Slide 26 - Tekstslide