Conjunctions / Voegwoorden P4 ,les 1

• Engels
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 2

Today's goal

You can use conjunctions in a sentence. 

Je kan voegwoorden in een zin gebruiken.

REGELS

Als je binnen in het lokaal komt en tijdens de les:

• jas uit  , telefoon in je tas                                                                       
• boek/pen/markeer schrift/laptop op de tafel
• klaar voor de les 
• stil tijdens de les; je blijft op je plaats; iets vragen/een antwoord geven-->hand opsteken

REGELS

Geen wc bezoek tijdens de les!

RESPECT VOOR ELKAAR

Als je de regels niet respecteert...

• als je de les verstoord - je pasje bij mij inleveren en nablijven + strafwerk

DIGI UUR

Elke week 45 min aan de slag in NUMO!

Opdrachten niet gemaakt? - > Blijf je op donderdag de 10de uur op school alles af te maken.

WAT GAAN WE DOEN TIJDENS DEZE PERIODE?

• lezen
• luisteren
• spreken
• schrijven 

Wat zijn conjunctions?

Conjunctions - voegwoorden

Leer de betekenis uit je hoofd, dat maakt het makkelijker! 

Conjunctions

Voegwoorden gebruik je om twee zinnen samen te voegen. 

De betekenis van voegwoorden laat zien wat de verbinding is tussen de zinnen. 

I love playing tennis, but I can’t today.

Voegwoord:	Gebruik:	Voorbeeld:
and = en	opsomming	I bought a t-shirt, shoes and jeans.
because = omdat	reden	I wasn't at school because I was ill
or = of	keuze	I go fishing or swimming.
so = dus	gevolg	I am tired so I am going to bed.
but = maar	tegenstelling	I like sports but I don't like football.

                                                                                                              7 questions

BUT
The building is big but ugly.

1. wanneer
2. als
3. maar
4. dan

SINCE
I won't go to the concert since the tickets are too expensive.

1. wanneer
2. als
3. omdat
4. dan

OR
Is this a square or a circle?

1. of
2. als
3. maar
4. wanneer

SO
He had a good grade, so he celebrated that.

1. dus
2. of
3. als
4. en

I like sugar in my tea, _________ I don't like milk in it.

1. and
2. but
3. or
4. so

I like ham ____ cheese with my bread.

1. and
2. because
3. but
4. or

Is it Thursday _________ Friday today?

1. and
2. but
3. or
4. then

He was late __________ the bus didn't come.

1. although
2. because
3. but
4. or

We were very tired __________ happy after our flight to Sydney.

1. and
2. but
3. or
4. so

They climbed the mountain __________ it was very windy.

1. although
2. or
3. so
4. and

The sun was warm, __________ the wind was a bit too cool.

1. after
2. because
3. so
4. but

I will go to Montreal .... Quebec for the weekend, I'm not sure.

1. yet
2. and
3. but
4. or

He was late and ..... was I.

1. but
2. so
3. if

Should I stay .... should I go?

1. and
2. but
3. or
4. so

I like coffee .... my friend prefers tea.

1. since
2. but
3. so
4. for

How did it go?

😒🙁😐🙂😃

Newswise:

A DAY TO BE HAPPY