Voorbereiding toets lezen 3

Voorbereiding toets lezen 3
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Voorbereiding toets lezen 3

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Verwijswoorden

Waar verwijst een verwijswoord naar?
A
een voorzetsel in de tekst
B
een zin in de tekst
C
een woord of woordgroep in de tekst
D
een werkwoord in de tekst

Slide 3 - Quizvraag

Wat zijn verwijswoorden?
A
maar, omdat, hierom
B
hij, zij, die
C
zijn, worden, hebben
D
de, het, een

Slide 4 - Quizvraag

Selecteer de verwijswoorden:

Mijn buurman snoeide zijn heg, die heel hoog geworden was.

Slide 5 - Open vraag

Selecteer de verwijswoorden:
Vandaag komt de fotograaf. Daar verheug ik me op! Hij maakt hele mooie foto's. Ik bewaar ze in een fotoboek, dat al tien jaar oud is.

Slide 6 - Open vraag

Slide 7 - Tekstslide

timer
1:00
Signaalwoord
Verwijswoord
omdat 
dus
hoewel
en
hij 
haar
die
dat

Slide 8 - Sleepvraag

Tekstgeraamte
Zinnen en alinea's
personen en dingen
Met signaalwoorden kun je verbanden leggen tussen:
Met verwijswoorden kun je verwijzen naar:
Als je van een tekst alleen de afbeeldingen, titel en tussenkopjes, de bron etc. ziet, wat ligt er dan voor je?

Slide 9 - Sleepvraag

Verwijswoord
Signaal woord tegenstelling
Signaalwoord opsomming
Signaalwoord tijdvolgorde
Nederland heeft een eigen nationaal teamdat meedoet aan de WK. Bovendien wil het team meedoen aan de Olympische Spelen.
Goalball is een sport voor slechtzienden. Deze sport wordt in een zaal gespeeld.
Ik heb voor de toets nauwelijks geleerd, maar heb toch een hoog cijfer.
Terwijl mijn moeder de afwas doet, kijk ik naar de tv.

Slide 10 - Sleepvraag

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Wat is een signaalwoord
Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen leggen
B
Woorden die zelfstandig een betekenis hebben
C
Woorden die iets zeggen over het zelfstandig naamwoord
D
Woorden die extra informatie geven

Slide 14 - Quizvraag

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
maar
C
tegenover
D
daarentegen

Slide 15 - Quizvraag

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'opsomming'?
A
en
B
ook
C
daarna
D
tevens

Slide 16 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een voorwaarde?
A
En
B
Maar
C
Mits
D
Dus

Slide 17 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een reden?
A
maar
B
zoals
C
en
D
omdat

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

Tekstgeraamte
Welke hoort niet bij het tekstgeraamte?
A
Het midden van de alinea
B
Tabel
C
Illustraties
D
Bron

Slide 20 - Quizvraag

Wat hoort niet bij de tekstgeraamte?
_____
A
titel
B
bron
C
onderwerp
D
tussenkopjes

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het onderwerp van de tekst? Wat is de hoofdgedachte? van de tekst?

Slide 22 - Open vraag

Tekst over Halloween
  1. Lees de tekst over Halloween grondig.
  2. De tekst is één lang geheel. Verdeel de tekst in stukjes (knippen of aangeven met pijltjes + letters)
  3. Bedenk voor elke stukje een tussenkopje (zet het erboven of zet het in een overzichtje bij de juiste letter)
  4. Omcirkel alle signaalwoorden. Geef bij zeven verschillende signaalwoorden het tekstverband. 
  5. Onderstreep alle verwijswoorden en laat steeds met een pijl zien naar welk woord of woordgroep verwezen wordt. 

Slide 23 - Tekstslide

Schrijf een tekst over een onderwerp naar keuze
(500 of meer woorden, indeling in begin - midden -eind, titel en tussenkopjes)
Voorbeelden van onderwerpen:
- attractieparken
- voetbal
- hockey
- huisdier
- voor- en nadelen van wonen in een stad, dorp, boerderij etc
- voor- en nadelen van beroemd zijn
- kleding vroeger en nu
- wonen vroeger en nu
etc. 

Slide 24 - Tekstslide