In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Check ✔️
Waarom lenen mensen?
Uit welke 2 delen bestaat het maandtermijn uit?
Sparen VS lenen?
Giraal geld VS chartaal geld?
Antwoord
Geld lenen = geld gebruiken van een ander
Waarom?
1. Je hebt nu geld nodig voor een onverwachtes uitgaven, bijvoorbeeld je hebt een lekke band en je hebt geen geld om het te repareren, dan ga je het lenen.
2. Je gaat een grote uitgaven doen, zoals een auto of huis kopen.
Antwoord
Maandtermijn = Betaal je terug met een vast bedrag per maand
Maandtermijn bestaat uit twee delen:
Aflossing. Je betaalt in stukjes de lening terug.
Rente. Een vergoeding aan de bank omdat je hun geld mocht lenen.
Antwoord
Bij sparen ontvang je rente,
Bij lenen betaal je rente
Antwoord
Chartaal geld = contant geld, munten en biljetten
Giraal geld = geld dat op de rekening staat
Slide 2 - Tekstslide
HOOFDSTUK 2
Paragraaf 2.4
Verzekeren hoezo?
Slide 3 - Tekstslide
Verzekeren
Wat is een verzekering?
Welke verzekeringen ken je?
Slide 4 - Tekstslide
Lesdoel
Na deze les :
weet je wat een verzekering is
weet je wat er bij een verzekering allemaal bij komt
weet je wat eigen risico is
Slide 5 - Tekstslide
Wat is een verzekering
Als je een verzekering afsluit, neemt een verzekeringsmaatschappij het risico van schade over van jou.
In ruil daarvoor betaal je premie.
- jij bent de verzekerde/verzekeringsnemer
- de verzekeringsmaatschappij is de verzekeraar
Slide 6 - Tekstslide
Verzekering
Verzekeren = verzekeraar neemt financiële gevolgen risico over van verzekerde
Polis = verzekeringscontract
Uitkering = geldbedrag dat de verzekerde ontvangt van de verzekeraar bij schade
Premie = bedrag wat je maandelijks betaald voor de verzekering
Slide 7 - Tekstslide
Eigen risico
Bij sommige verzekeringen moet je zelf een deel van de schade betalen. Dit noem je eigen risico.
Met een eigen risico betaal je minder premie dan bij een verzekering zonder eigen risico.
Slide 8 - Tekstslide
Eigen risico
Slide 9 - Tekstslide
Aan de slag
Maak opdrachten 43 t/m 56 op blz.52 t/m 55
Klaar?
Maak de herhalingsopdrachten van 2.4 op blz. 61
Maak de rekenvragen 16 t/m20 op blz. 65
Vragen?
Steek je hand op, ik kom eraan
Slide 10 - Tekstslide
Oefenen
Pak je boek erbij op bladzijde 52. Als je een vraag in Lesson Up niet weet, check dan de theorie van de paragraaf 2.4. Lees de tekst achter de blauwe streep in je boek
Slide 11 - Tekstslide
Premie is de vergoeding die de verzekeraar betaald om verzekerd te zijn.
A
Ja
B
Nee
Slide 12 - Quizvraag
Waar vind je de rechten en plichten van de verzekeraar en de verzekerde?
A
Polisvoorwaarden
B
Polis
C
Premie
D
Risico
Slide 13 - Quizvraag
Waar of NIET waar: als je een verzekering afsluit ben je de verzekeraar.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 14 - Quizvraag
Het bedrag dat de verzekeraar aan de verzekerde betaalt bij schade noem je...
A
Premie
B
Claim
C
Schadevergoeding
D
Geldsom
Slide 15 - Quizvraag
De premie is vergoeding die de verzekeraar betaald om verzekerd te zijn.
A
Ja
B
Nee
Slide 16 - Quizvraag
Bij schade betaalt de verzekeraar je een schadevergoeding als je verzekerd bent.
A
waar
B
niet waar
Slide 17 - Quizvraag
Wanneer je een verzekering afsluit betaal je als verzekeraar premie aan de verzekerde.
A
Onjuist
B
Juist
Slide 18 - Quizvraag
Hoe noemen we het overnemen van de financiële gevolgen van een verzekerde door een verzekeraar?
A
Verzekeren
B
Premie
C
Polisvoorwaarden
D
Assurantiebelasting
Slide 19 - Quizvraag
Je sluit zelf een verzekering af bij een verzekeringsmaatschappij. Die noem je ook wel een
A
Verzekerde
B
Verzekeraar
C
Polis
D
Premie
Slide 20 - Quizvraag
Een verzekering sluit je af bij een verzekeringsmaatschappij. Dat is de
A
Verzekeraar
B
Verzekerde
Slide 21 - Quizvraag
Louise sluit een verzekering af bij de verzekeringsmaatschappij VGZ. Wie is de verzekeraar?
A
Louise
B
VGZ
C
Allebei
D
Geen van beide
Slide 22 - Quizvraag
Ben jij de verzekeraar of verzekerde?
A
Verzekeraar
B
Verzekerde
Slide 23 - Quizvraag
Een schriftelijk bewijs van de verzekeraar waarin staat dat je verzekert bent, heet een ....
A
Premie
B
Casco
C
Eigen risico
D
Polis
Slide 24 - Quizvraag
A) Bij eigen risico is de premie lager B) Een onzeker voorval kun je niet verzekeren C) Een verzekeraar noem je ook wel verzekeringsmaatschappij
Leerdoel 24
A
A en B zijn juist
B
B en C zijn juist
C
A en C zijn juist
D
A, B en C zijn juist
Slide 25 - Quizvraag
Wat is een eigen risico?
A
deel van de schade die je zelf moet betalen
B
deel van de schade die de verzekeraar betaalt
C
toeslag op de premie
D
eigen schuld-dikke-
bult premie
Slide 26 - Quizvraag
Wat is het gevolg van een (hoge) eigen risico?
A
Hogere premie
B
Lagere premie
C
Meer polisvoorwaarden
D
Minder polisvoorwaarden
Slide 27 - Quizvraag
Thijmen heeft een verzekering afgesloten met een 'eigen risico'. Wat is een 'eigen risico'?
A
Dat je niet weet wanneer er iets gebeurd
B
Dat je een eigen risico neemt
C
Dat deel moet je zelf betalen bij schade
D
Een deel van de schade wordt niet vergoed door de verzekeraar
Slide 28 - Quizvraag
Wie betaalt het "eigen risico"?
A
De verzekeraar
B
De verzekerde
C
Derden
D
Niemand
Slide 29 - Quizvraag
Eigen risico is:
A
Het bedrag dat je elke maand betaald
B
De schadevergoeding die je krijgt
C
Het bedrag dat je zelf moet betalen als je schade hebt
Slide 30 - Quizvraag
Bij een laag eigen risico betaal je meer premie dan bij een hoog eigen risico.