par 8.6 reactiesnelheid

 "reactiesnelheid"
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

 "reactiesnelheid"

Slide 1 - Tekstslide

reactietijd
Reactietijd = tijd die nodig is om de reactie te laten verlopen, kun je meten.
Bij een explosie is de reactietijd kort, reactiesnelheid hoog
Bij rotten van fruit is de reactietijd lang, reactiesnelheid laag

Hoe groter de reactiesnelheid, hoe korter de reactietijd

Slide 2 - Tekstslide

Reactiesnelheid
Er zijn verschillende factoren die bepalen hoe snel de reactie verloopt:
  1. De soort stof
  2. De verdelingsgraad
  3. De concentratie
  4. De temperatuur
  5. De aanwezigheid van een  katalysator

Slide 3 - Tekstslide

Factoren reactiesnelheid
1. Soort stof : ijzer roest sneller dan goud
2. Verdelingsgraad : zaagsel brandt sneller dan een blok hout
3. Concentratie : magnesium in schoonmaakazijn en magnesium in huishoudazijn
4. Temperatuur : Bij 100 oC zijn aardappels eerder gaar dan bij 80 oC koken        
5. Katalysator : auto katalysator (platina) CO + NOx wordt CO2 en N2                         Een katalysator wordt gebruikt maar niet verbruikt
800C

Slide 4 - Tekstslide

Wat is reactiesnelheid?
A
De snelheid waarmee beginstoffen verdwijnen
B
De snelheid waarmee reactieproducten ontstaan
C
De snelheid waarmee beginstoffen verdwijnen en reactieproducten ontstaan
D
De snelheid waarmee beginstoffen ontstaan en reactieproducten verdwijnen

Slide 5 - Quizvraag

Voorbeelden van beinvloeden van reactiesnelheid bij voedsel
Melk bewaar je in de koelkast ( 4  oC) vanwege de bacteriën.  
Door invriezen en/of  verhitten kan je producten
lang bewaren, bacteriën gaan dan dood
Voorbeeld : UTH-proces (ultra high temperature)

Bederven van voedsel (door micro-organismen) 
noem je rotten 

Slide 6 - Tekstslide

Waar is de reactiesnelheid het hoogst?
Waar is de reactiesnelheid het laagst?

Slide 7 - Sleepvraag

De reactiesnelheid is hoger bij
A
Hoge temperatuur
B
Lage temperatuur

Slide 8 - Quizvraag

Hogere reactiesnelheid
Lagere reactiesnelheid
Lage temperatuur
Gebruik katalysator
Een stof is fijn verdeeld
Lage concen- tratie stof
Oxideren van goud
Een explosie

Slide 9 - Sleepvraag

Conserveren
1. Vlees langer houdbaar door in het zout te leggen (pekelen)
2. Voedsel langer houdbaar door bewaren in alcohol, azijn of suiker
Deze conserveermiddelen (en andere hulpstoffen) staan als E-nummer op etiketten
Voorbeeld E-nummer is : Vitamine C ( ascorbinezuur), E- 300 (zie ook BiNaS)
3. Luchtdicht afsluiten (concentratie zuurstof laag) .

Slide 10 - Tekstslide


Bij inblikken is voedsel langer houdbaar, omdat
A
het voedsel droog is
B
er geen zuurstof meer bij het voedsel komt
C
het goed verpakt is
D
het voedsel verhit is

Slide 11 - Quizvraag

Melk langer houdbaar maken
Gebruik maken van zout,  azijn of suiker.
Lucht dicht, zonder zuurtof, verpakken
Bewaren onder -12 graden C
Zo veel mogelijk water er uit halen
UHT 
Invriezen
Drogen
Vacuüm verpakken
Conserveren

Slide 12 - Sleepvraag

paragraaf 8.6

paragraaf doorlezen en opdrachten maken. 

Slide 13 - Tekstslide

Lees tekst paragraaf 8.6
Gebruik werkblad, maak aantekeningen op het werkblad en lever dit in 
totale tijd om te lezen en direct te noteren is 10 minuten

timer
10:00

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Link

Opdrachten bespreken
Bespreken opgave 3A en 3 B + 5 (A,B,C) + 6
 
Antwoorden invullen vanuit je antwoordboek of online applicatie

Slide 16 - Tekstslide

Vraag 6. Waterstofperoxide is een instabiele stof. De stof ontleedt, waarbij zuurstof en water worden gevormd. Als je een bekerglas waterstofperoxide-oplossing in het klaslokaal zet, is het waterstofperoxide na enkele dagen verdwenen.
Noteer de reactievergelijking van deze ontleding.

Slide 17 - Open vraag

Vraag 6 b) In het bekerglas met waterstofperoxide-oplossing ontstaan gasbelletjes. Uit welke stof bestaan deze gasbelletjes?

Slide 18 - Open vraag

Vraag 6c : Bereken hoeveel gram water er wordt gevormd bij de ontleding van 50 g
waterstofperoxide
A
26
B
13
C
39
D
52

Slide 19 - Quizvraag

Vraag 6d : Het waterstofperoxide is opgelost in water. Om verdamping te voorkomen wordt het bekerglaasje afgedekt met een horlogeglaasje.
Vergelijk de hoeveelheid water aan het begin van de proef met de hoeveelheid water aan het eind van de proef. Zit er aan het eind van de proef meer, minder of precies evenveel water in het bekerglas in vergelijking met het begin van de proef? Leg je antwoord uit

Slide 20 - Open vraag

Beantwoord opgave 3 A blz 139

Slide 21 - Open vraag

Beantwoord opgave 3B blz 139

Slide 22 - Open vraag

Vraag 5 a, b en c (noteer de antwoorden bij a, b en c als drie nummers (voorbeeld 213)

Slide 23 - Open vraag

Oefentoets hoofdstuk 4 en 5

Slide 24 - Tekstslide