In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 55 min
Onderdelen in deze les
5.2 Wat wordt de prijs?
Slide 1 - Tekstslide
Vorige leerdoelen
Na afloop van deze les ken/kan ik ...
... het verschil uitleggen tussen automatisering en mechanisatie
... uitleggen wat het verschil is tussen kapitaal- en arbeidsintensief
... de verschillende productiefactoren benoemen
Slide 2 - Tekstslide
Nakijken 5.2
Slide 3 - Tekstslide
Leerdoelen
Na deze les:
Je kunt uitleggen waar de brutowinstopslag voor is.
Je kunt de verkoopprijs berekenen.
Je kunt de consumentenprijs berekenen.
Je kunt vanuit de consumentenprijs het btw-bedrag berekenen.
Slide 4 - Tekstslide
Mechanisatie en automatisering
Mechanisatie = machines nemen de spierkracht van mensen over
Automatisering = machines nemen het denkwerk van mensen over
Slide 5 - Tekstslide
Wat is de inkoopprijs?
A
De prijs waarvoor een bedrijf goederen inkoopt
B
De prijs waarvoor een bedrijf goederen verkoopt
C
De prijs die we betalen om goederen te exporteren
D
De prijs die je betaalt in de winkel
Slide 6 - Quizvraag
Inkoopprijs
Voordat je goederen kunt verkopen, moet je ze eerst zelf inkopen.
Dit gebeurt meestal bij een groothandel.
De prijs die jij als winkelier voor de producten betaald, is de inkoopprijs
Slide 7 - Tekstslide
Brutowinstmarge is het verschil tussen inkoop en verkoopprijs?
A
juist
B
niet juist
Slide 8 - Quizvraag
Wat is een andere naam voor brutowinstmarge of brutowinst
A
Verkoop
B
Brutowinstopslag
C
Omzet
D
Afzet
Slide 9 - Quizvraag
Brutowinstopslag
Het bedrag dat jij bij de inkoopprijs optelt zodat je de tafel voor meer geld verkoopt, noem je de brutowinstopslag.
Meestal noteren we de brutowinstopslag als een percentage van de inkoopprijs.
Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag
Slide 10 - Tekstslide
inkoop
verkoop
Slide 11 - Tekstslide
Inkoopprijs €0,80 per muffin
Inkoopprijs:
de prijs die je als winkelier voor de producten betaalt
Verkoopprijs €1,20 per muffin
Verkoopprijs:
de prijs die je als winkelier berekent voor je product (aan de consument)
Brutowinst €0,40
Slide 12 - Tekstslide
inkoopprijs
brutowinst +
verkoopprijs
€ 0,80
€ 0,40 +
€ 1,20
Brutowinst = brutowinstopslag = brutowinstmarge
Meestal een percentage van de inkoopprijs
Slide 13 - Tekstslide
De inkoopprijs van de muffin was 0,8 euro. Brutowinst 0,4 euro. Wat is de brutowinstmarge in procenten?
Slide 14 - Open vraag
Je hebt een eigen meubelzaak. Je koopt een eettafel in voor €800. Omdat je geld wil verdienen aan de spullen die je verkoopt, zet je 40% winstmarge erop. Wat is de verkoopprijs?
Slide 15 - Open vraag
Je hebt een eigen meubelzaak. Je koopt een eettafel in voor €800. Omdat je geld wil verdienen aan de spullen die je verkoopt, zet je 40% winstmarge erop. Hoeveel euro is dat?
Slide 16 - Open vraag
Omzet & afzet
Afzet:
het aantal producten dat je verkoopt
bijvoorbeeld: 14 muffins
Omzet:
het totale bedrag dat een bedrijf ontvangt door de verkoop van producten
(de inhoud van de kassa!!)
Slide 17 - Tekstslide
Omzet
Omzet:
je hebt 14 muffins verkocht
ze kosten € 1,20 per stuk
wat is je omzet?
14 x 1,20 = € 16,80
omzet = afzet x verkoopprijs
Slide 18 - Tekstslide
Wat is omzet?
A
Afzet x inkoopprijs
B
Inkoopprijs x verkoopprijs
C
Afzet x verkoopprijs
D
Afzet : verkoopprijs
Slide 19 - Quizvraag
Ik heb 300 broodjes verkocht van 2,95. Wat is mijn omzet?
Slide 20 - Open vraag
Ik heb 10 broodjes verkocht voor in totaal 30 euro. Wat is de verkoopprijs per broodje?
Slide 21 - Open vraag
Zelfstandig aan het werk
timer
15:00
Opdracht:
Maak nu zelfstandig opgave 1 t/m 13 op blz 134 t/m 137. Je mag overleggen
Schrijf de volledige antwoorden in je boek, inclusief formule!