3.1 Hoe ga jij je geld verdienen?

3.1 Hoe ga jij geld verdienen? 
Deel 1
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

3.1 Hoe ga jij geld verdienen? 
Deel 1

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdstuk 3: Aan het werk
Paragraaf 3.1 Hoe ga jij geld verdienen?
Paragraaf 3.2 Wat voor baan wil jij?
Paragraaf 3.3 Hoe is het werk geregeld?
Paragraaf 3.4 Wat als er geen werk is?

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je leert wat het verschil is tussen werknemer en werkgever
  • Je leert hoe je een staafdiagram kunt aflezen en tekenen
  • Je leert wat er in een arbeidsovereenkomst staat

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Werknemer en werkgever
Je kunt een inkomen verdienen door: 
Een eigen bedrijf: je bent dan ondernemer
  • Voordeel: eigen tijden bepalen
  • Nadeel: groter risico
Als werknemer: je bent dan in loondienst bij een bedrijf
  • Voordeel: zekerheid en vaste tijden
  • Nadeel: kunt niet zelf bepalen wat je doet

Slide 6 - Tekstslide

3.1 Hoe ga jij geld verdienen?
  • Als een bedrijf mensen zoekt om voor hen te komen werken, dan hebben zij een vacature
  • Vacature:
  • een baan waarvoor iemand wordt gezocht

Slide 7 - Tekstslide

3.1 Hoe ga jij geld verdienen?
  • Als je een baan zoekt kun je solliciteren.

Slide 8 - Tekstslide

Arbeidsovereenkomst
Werkgever en werknemer sluiten een arbeidsovereenkomst af
Hierin staan je rechten, plichten en arbeidsvoorwaarden, zoals:
  • hoeveel uur per week je werkt en wat je loon is
  • hoeveel vakantiedagen je hebt en cursussen
In de proeftijd (max. 2 maanden) kunnen werkgever en werknemer bekijken of het werk wel bevalt.

Slide 9 - Tekstslide

Aan de slag
Beginnen aan 3.1   blz. 74

Lees goed de theorie door!
Opdracht 1 t/m 7 maken!


Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

CAO
cao = collectieve arbeidsovereenkomst.
In een cao staan de arbeidsvoorwaarden die gelden voor iedereen in een bepaalde bedrijfstak.
Een bedrijfstak is een groep gelijksoortige bedrijven, bijvoorbeeld de bouw, de detailhandel (winkelbedrijven) of de gezondheidszorg.


Slide 12 - Tekstslide

Bruto- en nettoloon
In je arbeidsovereenkomst staat hoeveel je brutoloon is. Dit is het loon dat je werkgever met jou afgesproken heeft.
Van het brutoloon moet de werkgever loonbelasting en sociale premies aan de overheid (voor uitkeringen) betalen. Dit zijn de inhoudingen
Wat overblijft, ontvang je op je bankrekening. Dat is je nettoloon.

Slide 13 - Tekstslide

Nettoloon berekenen
nettoloon = brutoloon – inhoudingen

Je brutoloon is € 1.830. Daarop wordt € 160 aan loonbelasting ingehouden en € 89 aan sociale premies. Bereken je nettoloon.

De inhoudingen zijn € 160 + € 89 = € 249
Je nettoloon € 1.830 – € 249 = € 1.581




Slide 14 - Tekstslide

Opdrachten 3.1 maken
Ga naar bladzijde 76 van je boek
Lees de leerdoelen door en gebruik de uitleg
Geef antwoord op vraag 8 t/m 17 op bladzijde 76 t/m 81

Tijdens het maken van de opdrachten ben je stil.
Steek je vinger op als je een vraag hebt!
Klaar? Ga dan verder met de herhalings- of plusopdrachten 

Slide 15 - Tekstslide

Loon waarop niets is ingehouden
A
brutoloon
B
nettoloon

Slide 16 - Quizvraag

Een baan waarvoor iemand gezocht wordt
A
sollicitatie
B
arbeidsovereenkomst
C
vacature
D
plicht

Slide 17 - Quizvraag

Welk bedrag krijgt een werknemer op zijn bankrekening gestort?
A
geld
B
belasting
C
brutoloon
D
nettoloon

Slide 18 - Quizvraag

Je verdient een nettoloon van € 2.500. De inhoudingen zijn € 500. Hoeveel is het brutoloon?
A
€ 2.000
B
€ 3.000
C
€ 2.500
D
€ 500

Slide 19 - Quizvraag

Terugblik
Wat heb je geleerd?
  • Je leert wat het verschil is tussen werknemer en werkgever
  • Je leert hoe je een staafdiagram kunt aflezen en tekenen
  • Je leert wat er in een arbeidsovereenkomst staat
  • Je leert voor wie een CAO geldt en wat erin geregeld is
  • Je leert hoe je het nettoloon kunt berekenen

Slide 20 - Tekstslide

Vooruitblik
De volgende les gaat over: 3.2 Wat voor baan wil jij?

Huiswerk: opdracht 1 t/m 16 van paragraaf 3.1




Slide 21 - Tekstslide