Je kunt in jouw teksten verbanden aanbrengen door
verwijswoorden of
signaalwoorden te gebruiken.
Met een verwijswoord wijs je terug naar een of een zin. Er zijn verschillende soorten:
- Persoonlijke voornaamwoord: hij, hem, zijn, ze, haar, hun, hen.
- Bezittelijke voornaamwoorden: zijn, haar, hun, mijn.
- Aanwijzende voornaamwoorden: die, deze, dit, dat.
- Bijwoorden: er, daar, waar, toen, zo.
- Waar + voorzetsel of voorzetsel + wie: voor wie, waarvoor, waarmee, waarover, met wie.