Paragraaf 13.5/13.6: Weefselvloeistof en lymfe/Afweer

Welkom allemaal!
Pak je spullen:
  • Biologieboek
  • Schrift en pen 
  • Mobiel in de tas!

Mooi! Dan gaan we beginnen!
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Welkom allemaal!
Pak je spullen:
  • Biologieboek
  • Schrift en pen 
  • Mobiel in de tas!

Mooi! Dan gaan we beginnen!

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Herhaling paragraaf 13.3/13.4: Het hart/ Hart- en vaatziekten

  • Uitleg paragraaf 13.5/13.6: Weefselvloeistof en lymfe/ Afweer

  • Zelfstandig werken aan paragraaf 13.5/13.6




Slide 2 - Tekstslide

Welk soort bloedvat zit er verstopt bij een hartinfarct?
A
Longslagader
B
Longader
C
Kransslagader
D
Kransader

Slide 3 - Quizvraag

Een hartinfarct wordt veroorzaakt doordat het bloed niet genoeg zuurstof bevat
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quizvraag

Als iemand vaak stress heeft, Kan dat leiden tot hartritme stoornissen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quizvraag

Paragaaf 13.5: Weefselvloeistof en lymfe

Slide 6 - Tekstslide

Lesdoelen


  1. Je kunt de kenmerken en functies van weefselvloeistof en lymfe noemen.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Weefselvloeistof
  • Bloedplasma: water met opgeloste stoffen
  • Bloedplasma uit haarvaten geperst naar cellen weefsel --> weefselvloeistof
  • Gedeelte weefselvloeistof terug haarvaten in --> bloedplasma
  • Gedeelte weefselvloeistof in lymfevat --> lymfevloeistof

Slide 9 - Tekstslide

Vorming weefselvloeistof
Slagaders: hoge bloeddruk

Haarvaten: bloeddruk neemt af.
Vorming weefselvloeistof

Aders, lage bloeddruk
Deel weefselvloeistof wordt weer opgenomen.

Slide 10 - Tekstslide

Weefselvloeistof

Slide 11 - Tekstslide

weefselvloeistof
De cellen rondom de haarvaten nemen zuurstof en voedingsstoffen op uit het weefselvloeistof.

De cellen produceren dan C02 en afvalstoffen.

Dit wordt weer afgegeven aan de weefselvloeistof en een deel aan de haarvaten.


Slide 12 - Tekstslide

Lymfevaten
- Kleppen: houden lymfevloeistof tegen
- Vloeistof weg van cellen in organen
- Lymfevaten nemen weefselvloeistof op

Slide 13 - Tekstslide

Lymfevloeistof
Water
Koolstofdioxide (CO2)
Voedingsstoffen (niet door cellen opgenomen)
Zuurstof
Hormonen
Antistoffen
Afvalstoffen

Slide 14 - Tekstslide

Lymfeknopen
In de lymfeknopen wordt de ziektekiemen verwijderd, witte bloedcellen gemaakt

Rechterlymfestam/Borstbuis -> verzamelplaats lymfe -> afgifte holle ader

Slide 15 - Tekstslide

Lymfeknopen
Op bepaalde plaatsen in het lichaam liggen lymfeknopen (lymfeklieren):
  • Hals
  • Oksels
  • Liezen
  • e.a.

De lymfeknopen zuiveren de lymfe van onder andere ziekteverwekkers

Slide 16 - Tekstslide

Lesdoel check!
Kan jij:


-  de kenmerken en functies van weefselvloeistof en lymfe noemen?

Slide 17 - Tekstslide

Wat is weefselvloeistof?
A
Vloeistof in de bloedvaten
B
Vloeistof tussen de cellen in de weefsels
C
Vloeistof in de darmen
D
Vloeistof in het verteringsstelsel

Slide 18 - Quizvraag

Wat zit er weefselvloeistof?
A
O2 & voedingsstoffen
B
O2, voedingsstoffen & CO2
C
O2, voedingsstoffen, afvalstoffen & CO2
D
O2, voedingsstoffen & afvalstoffen

Slide 19 - Quizvraag

Wat is lymfe?

A
Lymfe is hetzelfde als weefselvloeistof.
B
Vloeistof die uit de lymfevaten de weefsels in gaat.
C
Weefselvloeistof met rode bloedcellen.
D
Weefselvloeistof die in de lymfevaten is gestroomd.

Slide 20 - Quizvraag

Wat kan er NIET in lymfe zitten?
A
Antistoffen
B
afvalstoffen
C
Rode bloedcellen
D
Koolstofdioxide

Slide 21 - Quizvraag

In welke richting stroomt de lymfe in het lymfe vat van de afbeelding?

A
De lymfe stroomt in de richting van pijl P
B
De lymfe stroomt in de richting van pijl Q
C
De stroomrichting van de lymfe is niet uit de tekening af te leiden

Slide 22 - Quizvraag

Paragraaf 13.6: Afweer

Slide 23 - Tekstslide

Lesdoelen

  1. Je kunt beschrijven hoe antistoffen bescherming bieden tegen infecties en op welke manieren immuniteit kan ontstaan.
  2. Je kunt omschrijven hoe stoffen een allergische reactie kunnen veroorzaken.

Slide 24 - Tekstslide

Afweer

Slide 25 - Tekstslide

Lichaamsvreemde stoffen
Dit zijn stoffen die niet in ons lichaam thuishoren.
Als deze stoffen je lichaam binnenkomen, verdedigt je lichaam zichzelf daartegen. 
Dit kan gebeuren bij:
* Infecties (bacteriën, schimmels, virussen...)
* Bloedtransfusies 
* Orgaantransplantatie 

Slide 26 - Tekstslide

Antigenen
De afweer herkent besmettingen aan lichaamsvreemde 
antigenen

bv: spike-eiwit op SARS-COVID


Slide 27 - Tekstslide

Infecties 
Eenmaal in het lichaam vermenigvuldigen de ziekteverwekkers zich 

Bacteriën, schimmels, virussen (of dieren)

Slide 28 - Tekstslide

Algemene afweer 
In de meeste gevallen is je lichaam goed beschermt tegen het binnendringen van ziekteverwekkers. 

Opperhuid:  Ziekteverwekkers kunnen er moeilijk doorheen
Talg: Gaat aantasting tegen
Slijmvlies in de luchtwegen en darmwand: Moeilijk doordringbaar
Maagzuur: Het zuur doodt bacteriën.
Wittebloedcellen: maken ziekte verwekkers onschadelijk

Slide 29 - Tekstslide

Koorts
Ziekteverwekkers kunnen giftige stoffen afgeven die je ziek maken.

Je lichaam reageert daarop door de lichaamstemperatuur te laten stijgen: Je krijgt koorts!

De hoge temperatuur gaat de ontwikkeling van ziekteverwekkers tegen.

Slide 30 - Tekstslide

Medicijnen 
Sommige medicijnen kunnen de afweer van je lichaam tijdelijk versterken.

Antibiotica doodt bacteriën (geen virussen!)

Vb: Voor de 2e wereldoorlog stierven er veel mensen aan tuberculose, door het gebruik van antibiotica komt het hier bijna niet meer voor 

Slide 31 - Tekstslide

Specifieke afweer; antistoffen
Bepaalde witte bloedcellen reageren op ziekteverwekkers door antistoffen te gaan maken. Bijvoorbeeld bij besmetting met het coronavirus.

Op het oppervlak van een ziekteverwekker zitten eiwitten die niet in ons lichaam voorkomen. Deze onbekende eiwitten noemen we Antigenen 

Slide 32 - Tekstslide

Antigenen en antistoffen
  • Antigenen = eiwitstructuren aan de buitenkant van (lichaamsvreemde) cellen (voor iedere cel uniek) ‘Herkenningsstoffen’.
  • Antistoffen = door witte bloedcel gemaakte onderdelen die precies passen op de antigenen van een bepaalde cel of eencellig organisme. Deze maken de ziekteverwekkers onschadelijk.

Slide 33 - Tekstslide

Verschillende ziekteverwekkers hebben verschillende antigenen

Slide 34 - Tekstslide

Immuunsysteem (1)
  • Passieve immunisatie: Injecteren met een serum met         kant-en-klare antistoffen (je hoeft zelf geen antistoffen te maken) = KUNSTMATIG
  • Actieve immunisatie: 
  1. Ziek worden en zelf antistoffen maken =NATUURLIJK
  2. Injecteren met dode of verzwakte ziektekiemen (= Vaccin) en zelf antistoffen maken. = KUNSTMATIG

Slide 35 - Tekstslide

Specifiek
Iedere ziekteverwekker heeft zijn eigen specifieke eiwitten, dus antigenen.
Dat betekent dus ook dat tegen iedere ziekteverwekker een eigen specifieke antistof moet worden gemaakt.

Antistoffen worden gemaakt tegen antigenen.

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Video

Natuurlijke immuniteit

Besmetting - Witte bloedcellen 
                             maken antistoffen.

Antistoffen blijven enige tijd in het    
                         bloed - goede afweer.

Geheugen - Witte bloedcellen 
                          onthouden hoe de 
                          antistoffen moeten worden 
                          gemaakt.



Slide 39 - Tekstslide

Natuurlijke immuniteit
Als je een tweede keer besmet raakt met dezelfde ziekteverwekker, kunnen de witte bloedcellen snel en veel antistoffen maken. Je wordt dan niet ziek - Je bent Immuun

Slide 40 - Tekstslide

Natuurlijke immuniteit = 
zelf ondergaan, je hebt de ziekteverwekker op een natuurlijke manier binnengekregen.
Bijvoorbeeld bij de Waterpokken.

Slide 41 - Tekstslide

Kunstmatige immuniteit
Kunstmatige immuniteit bouw je op door het krijgen van een vaccinatie 

Een vaccin bevat een dode of verzwakte ziekteverwekker 
Je lichaam reageert hier vervolgens weer op door antistoffen te gaan maken tegen deze ziekteverwekker (antigenen)

Slide 42 - Tekstslide

Kinderen vaccineren
Het rijksvaccinatieprogramma bestaat uit verschillende vaccinaties: 

D(K)TP-prik: Tegen difterie, kinkhoest, tetanus en polio (kinderverlamming).

BMR-prik: Tegen bof, mazelen en rodehond 

 HPV-prik = meisjes vanaf 12 jaar, tegen HPV, een virus dat bij meisjes baarmoederhalskanker kan veroorzaken.

Slide 43 - Tekstslide

Actieve immuniteit
Actieve natuurlijke immuniteit =
Je wordt besmet met een ziekteverwekker. 
Je lichaam moet zelf aan de slag met het MAKEN (actief) van de antistof. Als je daarna weer besmet raakt met de ziekte word je niet meer ziek

Actieve kunstmatige immuniteit =
Je wordt gevaccineerd. 
Je lichaam moet zelf aan de slag met het MAKEN (actief) van de antistof.  
Als je daarna weer besmet raakt met de ziekte word je niet meer ziek.

Slide 44 - Tekstslide

Kunstmatige passieve immuniteit
Je wordt door een giftig (slang, spin etc.) of 
hondsdol dier (hond, vos, vleermuis) gebeten 

Dan krijg je een SERUM toegediend
dit zijn antistoffen
Je witte bloedcellen maken zelf geen antistoffen(passief)
Passieve immunisatie 

Slide 45 - Tekstslide

Natuurlijke passieve immuniteit
Baby krijgt via de placenta of de moedermelk de antistoffen 

De witte bloedcellen maken 
zelf geen antistoffen (passief)

Passieve immunisatie

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Tekstslide

Slide 48 - Video

Waren er lastige onderdelen?
Of heb je nog vragen over bepaalde onderdelen?

Slide 49 - Open vraag

Huiswerk
Wat:
 Paragraaf 13.5: opdrachten 1 t/m 7
Paragraaf 13.6: opdrachten 1 t/m 8

Hoe:
Alleen of in tweetallen (fluisteren!)
Hulp nodig? Zoek het op in je boek of vraag om hulp
Klaar? maak een samenvatting en een begrippenlijst van paragraaf 13.3/13.4
timer
20:00

Slide 50 - Tekstslide

Nabespreking:

  • Zijn er nog vragen?

  • Hoe vonden jullie de les?

Slide 51 - Tekstslide

Tot slot:
Schuif je stoel aan
en
Ruim je afval op


Tot de volgende les!

Slide 52 - Tekstslide