Natuur en scheikunde doen (Intro en veiligheid, nog aan te passen)

1.1 NaSk is overal
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

1.1 NaSk is overal

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van de les weet je wat natuurkunde en scheikunde inhouden en wat het verschil is. 

Slide 2 - Tekstslide

NaSk
De natuurkunde en de scheikunde bestuderen de niet-levende natuur.

Slide 3 - Tekstslide

NaSk
Afkorting van Natuurkunde en Scheikunde


Natuurkunde = de wetenschap waarmee de natuur wordt verklaard
Scheikunde = de wetenschap van stoffen en materialen

Slide 4 - Tekstslide

Experimenten
Door experimenten te doen leer je de natuur beter begrijpen. Dit kun je weer gebruiken om iets nieuws uit te vinden.

 

Slide 5 - Tekstslide

1.2 Het practicumlokaal

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Natuurwetenschappen
Natuurkunde                Scheikunde                  Biologie

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 1






Loop rustig door het lokaal en ga netjes om met alle spullen. 

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 2 
Klaar met opdracht 1? Ga terug op je stoel zitten en beantwoord de vraag bij opdracht 2. 

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 3
Klaar met opdracht 2? Blijf zitten en beantwoord de vragen bij opdracht 3. 

Slide 11 - Tekstslide

Hoe werk je met een brander?
  • Vandaag theorie, volgende les uitvoeren. 
  • Belangrijk; laat deze les zien dat je het kan; rustig werken. Dat is echt nodig als we gaan werken met een brander. 
  • We gaan nu kijken naar veiligheid. 

Slide 12 - Tekstslide

Veiligheid in het lokaal
  1. Veiligheidsvoorzieningen
  2. Veiligheidsregels 
  3. Veiligheidssymbolen 

Slide 13 - Tekstslide

1. Veiligheidsvoorzieningen in het lokaal
labjas: katoenen jas om je kleren te beschermen.

veiligheidsbril: bril om je ogen te beschermen.

blusdeken: deken die je gebruikt om een kleine
brand te blussen of als de kleren van iemand 
branden.


Slide 14 - Tekstslide

1. Veiligheidsvoorzieningen in het lokaal

brandblusser: gebruik je om een grotere brand te 
blussen.Niet bij personen gebruiken.

noodstop: knop die gas, water en stroom afsluit 
als je erop drukt.

Slide 15 - Tekstslide

2. Veiligheidsregels
  • luister goed naar de docent
  • houd je aan de opdracht
Als je met vuur of gevaarlijke stoffen werkt:
  • draag een labjas en bril
  • draag lang haar in een staart 

En er zijn nog veeeeeeeeel meer regels 

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

3. Veiligheidssymbolen

Slide 18 - Tekstslide

Hoe gebruik je een brander?

Slide 19 - Tekstslide

De brander (onderdelen)
  • Schoorsteen
  • Gasregelknop
  • Luchtring
  • Gasslang



Slide 20 - Tekstslide

De gele vlam (pauzevlam)
  • De luchtring is dicht
  • Een gele vlam zie je goed
  • Je gebruikt de gele vlam als je pauzeert 
  • De gele vlam heet ook wel de pauzevlam
  • nadeel: wat je in de vlam houdt wordt zwart

Slide 21 - Tekstslide

De stille blauwe vlam

  • De luchtring staat een beetje open
  • Een blauwe vlam gebruik je als je iets verwarmt. 

  • Nadeel: Je ziet hem slecht

Slide 22 - Tekstslide

De ruisende blauwe vlam

  • De luchtring is helemaal open
  • De ruisende vlam is de heetste vlam
  • Er ontstaat altijd een kegeltje in de vlam


Slide 23 - Tekstslide

1.3 Meten

Slide 24 - Tekstslide

Wat zijn Grootheden?
Een Grootheid is iets wat je kunt meten.
Bijvoorbeeld een Afstand:

Slide 25 - Tekstslide

Welke Grootheden ken je al?

Slide 26 - Woordweb

Voorbeelden van Grootheden:

Slide 27 - Tekstslide

Wat zijn eenheden?
Een eenheid is de mate waarin je een grootheid meet.
Een eenheid staat altijd achter het getal en hoort bij een bepaalde grootheid.

VB: De Afstand van Wijk bij Duurstede  naar Vianen is   28  Kilometer.
(hier is '' afstand de grootheid en  "kilometer"  de eenheid)

Slide 28 - Tekstslide

Voorbeelden van eenheden:

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Welke eenheden ken je al?

Slide 31 - Woordweb

Symbolen
Om bij het maken van berekeningen niet telkens de namen van grootheden en eenheden volledig op te hoeven schrijven worden deze verkort genoteerd met symbolen.

Voorbeeld: In plaats van: De temperatuur is 21 graden Celcius
 
                                                                        T =  21  ̊ C

Slide 32 - Tekstslide

Welke symbolen ken je?

Slide 33 - Woordweb

Meetinstrumenten 

Slide 34 - Tekstslide

Kracht is een
A
Grootheid
B
Eenheid

Slide 35 - Quizvraag

Snelheid is een
A
Grootheid
B
Eenheid

Slide 36 - Quizvraag

Meter is een
A
Grootheid
B
Eenheid

Slide 37 - Quizvraag

Grootheid
Eenheid
kilogram
T
Massa
centimeter
kubieke meter
Oppervlakte

Slide 38 - Sleepvraag