Week 12, klas 3

• Duits
• Middelbare school
• vmbo g, t
• Leerjaar 3

Programm:

• Hausaufgaben besprechen
• E Grammatik
• Theorie anwenden
• LOGO!

Dienstag 7. November 2023

Hausaufgaben besprechen

Aufgabe 2, 4, 5, 7 und 8

Ab Seite 15

Aufgabe 39, 40 und 41

Ab Seite 38

Aufgabe 4a

1. das Gewitter – Het gaat hier om woorden die een landschap beschrijven.
   
2. die Sonne – Het gaat hier om woorden die een landschap beschrijven.
   
3. der Wind – Het gaat hier om woorden die een landschap beschrijven.
   
4. die Gegend – Het gaat hier om woorden die met het weer te maken hebben.
   
5. im November – Het gaat hier om woorden die met de jaargetijden te maken hebben.
   

Aufgabe 39, 40 und 41

Aufgabe 40

Welke woorden worden met een hoofdletter geschreven. Wat is het verschil met het Nederlands?

Aufgabe 41, Seite 39

E Grammatik

Seite 26

Voltooid deelwoorden

Zwakke werkwoorden

• ge + stam + t

spielen - gespielt

• eindigt het werkwoord op -ieren dan alleen stam + t

informieren - informiert

• werkwoorden met be- of ver- ook alleen stam + t

besuchen - besucht

versorgen - versorgt

Eindigt nooit op -d!

Wat is het voltooid deelwoord van
wohnen

1. gewohnd
2. gewohnt
3. gewohnen

Wat is het voltooid deelwoord van
spielen

1. gespielen
2. gespield
3. gespielt

Wat is het voltooid deelwoord van
telefonieren

1. getelefoniert
2. getelefonierd
3. telefonierd
4. telefoniert

Wat is het voltooid deelwoord
versuchen

1. geversucht
2. versucht
3. versuchd
4. geversuchd

Wat is het voltooid deelwoord van
besichtigen

1. gebesichtigd
2. gebesichtigt
3. besichtigt
4. besichtigd

Sterke werkwoorden

Het voltooid deelwoord van sterke werkwoorden eindigt op -en

bleiben - geblieben

schwimmen - geschwommen

Een overzicht van veel voorkomende werkwoorden vind je in je boek, Seite 148

Sein und Haben

De volgende vragen gaan over de veel gebruikte werkwoorden haben en sein 

Maar in de verleden tijd! 

Sabine __________ auch in Spanien.

Sabine was ook in Spanje.

1. ist
2. war
3. warst
4. waren

__________ du bei diesem Wetter wandern?

Was jij bij dit weer wandelen?

1. bist
2. war
3. waren
4. warst

Im Sommer __________ wir tolles Wetter.

In de zomer hadden we lekker weer.

1. hatten
2. haben
3. hattet
4. hatte

Boris _________ nachmittags oft Training.

Boris had 's middags vaak training.

1. hattest
2. hatte
3. hat
4. hatten

Selbständig arbeiten

Machen Aufgabe 15 bis zum 21 und 23

Je werkt alleen, Oortjes zijn toegestaan, telefoon niet

Fertig: Brückenschlag 1 oder Slim stampen 

(kan alleen online)

 

Aktuelle Sendung

LOGO!

Welke onderwerpen heb je gezien?

Heb je daar al eerder over gehoord?

Komt dat in jouw omgeving ook voor?

Is het een positief of een negatief bericht?

Machen: 

15 bis zum 21 und 23

Ab Seite 26

Lernen: Lernliste Seite 48, 49 und 50.