In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 40 min
Onderdelen in deze les
Welkom!
Telefoons in de telefoontas
Jassen uit
Pak je leesboek
Ga lekker zitten, we lezen 10 minuten in stilte
Slide 1 - Tekstslide
Nederlands
Het persoonlijk en het bezittelijk voornaamwoord
Slide 2 - Tekstslide
Doel
Aan het einde van de les ken je de volgende woordsoorten:
- persoonlijk voornaamwoord
- bezittelijk voornaamwoord
Dit leer je door een filmpje te bekijken en quizvragen te beantwoorden.
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Video
Over welke woordsoorten ging dit liedje?
A
zelfstandige naamwoorden en lidwoorden
B
werkwoorden
C
persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
D
voorzetsels
Slide 5 - Quizvraag
Persoonlijk en bezittelijk
Persoonlijk voornaamwoord: vervangt een zelfstandig naamwoord en duidt een mens, dier of ding aan.
Dat vriendinnetje van hem doet mij aan jou denken, want ze heeft net zulk haar als jij.
Slide 6 - Tekstslide
Persoonlijk en bezittelijk
Bezittelijk voornaamwoord: geeft aan van wie iets is. Het staat altijd voor een zelfstandig naamwoord en komt in de plaats van het lidwoord.
mijn kamer, ons huis, zijn nieuwe kleren
Slide 7 - Tekstslide
Voorbeelden
Wie wil vanavond met mij en mijn twee broertjes naar de film?
Zij willen jouw sleutels, maar die zijn van jou en niet van hen.
Slide 8 - Tekstslide
'Die gekke bril is van mij.'
'mij' is .....?
A
Een bezittelijk voornaamwoord
B
Een persoonlijk voornaamwoord
Slide 9 - Quizvraag
Wie haalt jullie op?
Wat voor soort is het woord JULLIE?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 10 - Quizvraag
Die telefoon van JOU is zo lelijk.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 11 - Quizvraag
MIJN telefoon ligt nog aan de lader.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 12 - Quizvraag
Noem het bezittelijk voornaamwoord. Wat vond je van mijn doelpunt, Menno?
A
je
B
mijn
C
doelpunt
D
Menno
Slide 13 - Quizvraag
Wat is het woordje 'haar' in onderstaande zin?
De jongen wees naar haar.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
zelfstandig naamwoord
Slide 14 - Quizvraag
Mijn fiets is gestolen.
Mijn=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
voorzetsel
D
bijvoeglijk naamwoord
Slide 15 - Quizvraag
De woorden 'ik, mij, wij' zijn voorbeelden van persoonlijke voornaamwoorden.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 16 - Quizvraag
Welke van de onderstaande voorbeelden bevat een persoonlijk voornaamwoord?
A
Jouw verhaal
B
Het verhaal van jou
C
Onze telefoon
D
Geef elkaar een hand
Slide 17 - Quizvraag
Door welke persoonlijke voornaamwoorden kan je de personen in deze zin vervangen?
2. Mijn moeder heeft Mick straf gegeven.
A
Zij + hij
B
Zij + hem
C
Haar + hij
D
Haar + hem
Slide 18 - Quizvraag
Het woord: JOUW is een
A
persoonlijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord
Slide 19 - Quizvraag
Maak een zin met het persoonlijk voornaamwoord 'mij'.
Slide 20 - Open vraag
Maak een zin met het bezittelijk voornaamwoord 'hun'.
Slide 21 - Open vraag
Huiswerk
Ga op zoek naar iets dat je wel graag wil lezen. Een leesboek, maar het mag ook een stripboek of tijdschrift zijn. Neem dat volgende les mee naar school.