Lezen H3 - les 1

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • startopdracht 
  • uitleg signaalwoorden en tekstverbanden
  • zelfstandig aan het werk

Slide 2 - Tekstslide

Doelen

  • Ik kan de inleiding, het middenstuk en het slot van een tekst herkennen.
  • Ik kan de hoofdgedachte van een tekst herkennen.
  • Ik kan onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken.
  • Ik kan een eenvoudige tekst samenvatten.

Slide 3 - Tekstslide

startopdracht

Slide 4 - Tekstslide

De geldmachine
Pieter Bas Jansen is financieel adviseur. Hij legt in zijn nieuwe boek De geldmachine in drie stappen uit wat een ondernemer eigenlijk op school had moeten leren:
1. hoe je meer geld op je privérekening ontvangt;
2. hoe je bedrijf meer winst kan maken;
3. hoe je een inkomen buiten je bedrijf kunt verdienen.
Hij geeft alvast één antwoord op de vele vragen: zorg dat je nooit meer uitgeeft dan je in kas hebt. Oftewel: de inkomsten moeten hoger zijn dan de uitgaven. Als dat niet zo is, ontstaat een tekort en maak je schulden. 

Slide 5 - Tekstslide

Hoe kun je snel zien welke deelonderwerpen Jansen in zijn boek behandelt?

Slide 6 - Open vraag

signaalwoorden en tekstverbanden

Slide 7 - Tekstslide

signaalwoorden
In teksten staan vaak woorden als later, terwijl, ten eerste, ook, maar, toch. Dat soort woorden noemen we signaalwoorden.

Slide 8 - Tekstslide

tekstverband
Signaalwoorden geven aan op welke manier de woorden, zinnen en alinea’s in een tekst met elkaar samenhangen. Die samenhang heet het tekstverband. 

Door te letten op tekstverbanden, kun je een tekst beter begrijpen.

Slide 9 - Tekstslide

tekstverband 1: opsomming
Als een aantal zaken die bij elkaar horen na elkaar worden genoemd, dan noem je dat een opsommend verband.

– signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), verder, ten slotte. 
-dubbele punt (:), liggend streepje (–), getallen (1, 2, 3),dots (•).

Slide 10 - Tekstslide

tekstverband 2: tegenstelling
Een tegenstellend verband geeft aan dat zaken worden genoemd die elkaars tegenovergestelde zijn.

 – signaalwoorden: tegenover, maar, hoewel, echter, toch, daarentegen, aan de ene kant … aan de andere kant. 

Slide 11 - Tekstslide

Tips over zakgeld:
Zorg ten eerste dat je een vast bedrag aan zakgeld krijgt. Spreek verder af hoelang je met het geld moet doen. Spreek ook af wat je zelf moet betalen.
A
opsommend verband
B
tegenstellend verband

Slide 12 - Quizvraag

Veel jongeren willen graag in de vakantie wat bijverdienen, maar er is dit jaar weinig vakantiewerk te vind.n
A
opsommend verband
B
tegenstellend verband

Slide 13 - Quizvraag

meer uitleg nodig?
video-uitleg Nieuw Nederlands

Slide 14 - Tekstslide

weektaak
Hoofdstuk 3 Lezen: maken opdracht 1, 2, 4

Slide 15 - Tekstslide

Doelen

  • Ik kan de inleiding, het middenstuk en het slot van een tekst herkennen.
  • Ik kan de hoofdgedachte van een tekst herkennen.
  • Ik kan onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken.
  • Ik kan een eenvoudige tekst samenvatten.

Slide 16 - Tekstslide