Niet: tekstverbanden en signaalwoorden

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Welkom DTH2O!
Vandaag
- Toets leesvaardigheid paragraaf 456 woensdag 5 juni 7e uur
- Terugblik
- Uitleg tekstverbanden en signaalwoorden
- Klassikale opdracht
pauze
- Quiz
- Zelfstandig werken



Slide 2 - Tekstslide

Terugblik
Feit, standpunt, mening en argument

Slide 3 - Tekstslide

Is de tekst leesbaar? 
Wat ontbreekt hier?

Slide 4 - Tekstslide

Met signaalwoorden

Slide 5 - Tekstslide

Signaalwoorden en tekstverbanden
Signaalwoorden geven aan op welke manier woorden, zinnen en alinea’s in een tekst met elkaar te maken hebben. Zo’n samenhang heet het tekstverband

Je kunt een tekst beter begrijpen als je let op tekstverbanden. 

Slide 6 - Tekstslide

Tegenstellend verband
Geeft aan dat zaken worden genoemd die elkaars tegenovergestelde zijn.

Signaalwoorden: tegenover, maar, hoewel, echter, toch, daarentegen, aan de ene kant … aan de andere kant.

Bijvoorbeeld: Walrussen leven rond de Noordpool, maar kort geleden werd er een exemplaar op een zandplaat in de Waddenzee gespot.

Slide 7 - Tekstslide

Chronologisch verband
Als gebeurtenissen volgens een bepaalde tijdsvolgorde gebeuren of moeten gebeuren. 

Signaalwoorden: vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, uiteindelijk, nadat, terwijl, dadelijk, intussen.

Bijvoorbeeld: 
Roomijs maak je zo: Breng eerst volle melk aan de kook. 
Klop er daarna eidooiers en suiker doorheen. 
Laat vervolgens het mengsel afkoelen en roer er slagroom door. 
Laat het uiteindelijk stijf worden in de vriezer.

Slide 8 - Tekstslide

Opsommend verband
Als een aantal zaken die bij elkaar horen na elkaar worden genoemd.

Signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), en, daarnaast, verder, ten slotte, een dubbele punt (:), liggende streepjes (–), getallen (1, 2, 3) of bullets (•)

Bijvoorbeeld: Even koud douchen heeft voordelen. Ten eerste verbetert het je afweersysteem. Het zorgt daarnaast voor een goede bloedsomloop. En ten slotte werkt het stressverlagend.

Slide 9 - Tekstslide

Toelichtend verband
Extra informatie (een uitleg of een voorbeeld) wordt gegeven over een onderwerp.

Signaalwoorden: bijvoorbeeld, zo, op deze manier, als, zoals, denk aan, neem nou, neem bijvoorbeeld





Bijvoorbeeld: Er zijn verschillende vakmensen bij het maken van een game betrokken, zoals tekenaars, programmeurs en geluidstechnici.

Slide 10 - Tekstslide

4
Maak de opdracht in tweetallen. 

Schrijf jullie antwoorden op.
timer
4:00

Slide 11 - Tekstslide

Klassikale opdracht
Markeer tijdens het lezen signaalwoorden. 

Zet bij het signaalwoord om welk tekstverband het gaat: tegenstellend, chronologisch, opsommend en toelichtend.

Beantwoord na het lezen de vragen bij de tekst.



Slide 12 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden
Log in met je eigen naam.

Slide 13 - Tekstslide

Sommige ouders melden hun kind al aan als woningzoekende als ze tien jaar zijn, maar het overgrote deel van de ouders vindt dat onzin.
A
tegenstellend
B
opsommend
C
chronologisch
D
toelichtend

Slide 14 - Quizvraag

Als ik na school thuiskom, ga ik meestal eerst een half uur gamen om te ontspannen, daarna doe ik een uurtje schoolwerk.
A
tegenstellend
B
opsommend
C
chronologisch
D
toelichtend

Slide 15 - Quizvraag

Aan de posters op mijn kamer kun je zien wat mijn favoriete sporten zijn. Ik houd van voetbal en schaatsen. Daarnaast kijk ik graag naar Formule 1.
A
tegenstellend
B
opsommend
C
chronologisch
D
toelichtend

Slide 16 - Quizvraag

In een van mijn kasten bewaar ik mijn strandvondsten, denk aan diverse soorten schelpen.
A
tegenstellend
B
opsommend
C
chronologisch
D
toelichtend

Slide 17 - Quizvraag

Zelfstandig werken
Je hebt opdracht 2, 7 en 8 van paragraaf 6 feit, standpunt, mening en argument gemaakt (blz. 37-43).
- Zo niet? Dan maak je deze eerst. Aan het einde van de les zijn ze af!
- Zo ja? Pak het antwoordblad erbij en kijk je antwoorden na. Hoe ging het? Heb je nog vragen?

Ga verder met de oefentoets paragraaf 4 op Classroom. Deze hoort bij de lesstof van vandaag. 

Klaar? Ga verder met de oefentoets paragraaf 6 op Classroom. 
Deze hoort bij de lesstof van vorige week.
 

Slide 18 - Tekstslide