week 40

Buenos días
Semana 40
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Buenos días
Semana 40

Slide 1 - Tekstslide

Un muerto en Pantoja 
durante el encierro

Slide 2 - Tekstslide

¿Qué vamos a hacer?
  • corregir los deberes
  • verbos irregulares
  • verbos reflexivos
  • traducir frases
  • la rutina diaria

Slide 3 - Tekstslide

Los deberes
L: woorden alle woorden behalve 1.6
M: cuadernillo verbos irregulares: OPDR 1 TM 7
LA P. 81 OPDR 1 TM 4
LE OPDR 4.21 TM 4.23, 4.29

Slide 4 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Ik kan de werkwoorden meet een e/ie, o/ue, e/i wisseling gebruiken.
  • Ik kan de wederkerende werkwoorden gebruiken.
  • Ik kan de werkwoorden hacer, salir en venir gebruiken. 
  • Ik ken de woordenschat van de beroepen en dagelijkse handelingen 

Slide 5 - Tekstslide

Repaso

Slide 6 - Tekstslide

Transcribe la hora:
09.45

Slide 7 - Open vraag

Transcribe la hora
12.30

Slide 8 - Open vraag

Transcribe la hora:
22.25

Slide 9 - Open vraag

Transcribe la hora:
16.50

Slide 10 - Open vraag

Transcribe la hora
1.10

Slide 11 - Open vraag

werkwoorden e   ie
Welke stappen zet je bij de vervoeging?




Vul in de volgende dia's de juiste vorm in:
1. stam
2. uitgang erachter
3. stamklinkerwisseling

Slide 12 - Tekstslide

querer, yo

Slide 13 - Open vraag

pensar, tú

Slide 14 - Open vraag

preferir, José y yo

Slide 15 - Open vraag

cerrar, Juan

Slide 16 - Open vraag

entender, José y María

Slide 17 - Open vraag

werkwoorden o   ue
Welke stappen zet je bij de vervoeging?




Vul in de volgende dia's de juiste vorm in:
1. stam
2. uitgang erachter
3. stamklinkerwisseling

Slide 18 - Tekstslide

volver, yo

Slide 19 - Open vraag

encontrar, vosotros

Slide 20 - Open vraag

probar, mis padres

Slide 21 - Open vraag

dormir, tú

Slide 22 - Open vraag

werkwoorden e   i
Welke stappen zet je bij de vervoeging?




Vul in de volgende dia's de juiste vorm in:
1. stam
2. uitgang erachter
3. stamklinkerwisseling

Slide 23 - Tekstslide

pedir, Pepe

Slide 24 - Open vraag

servir, Pepe y José

Slide 25 - Open vraag

elegir, Pepe y yo

Slide 26 - Open vraag

Wat is een wederkerend werkwoord?

Slide 27 - Tekstslide

VERBOS REFLEXIVOS
  • Wederkerende werkwoorden eindigen altijd op -se
  • Stap 1: Om ze te vervoegen haal je -se eraf en dan hou je een werkwoord over dat eindigt op -ar/-er of -ir, bijvoorbeeld: lavarse = zich wassen.
  • Stap 2: vind de stam
  • Stap 3 Vervoeg het werkwoord zoals je geleerd hebt en plaats de juiste uitgang achter de stam.
  • Stap 4: kijk of er eventueel nog een klinkerwisseling is. 
  • Stap 5: zet nu het wederkerend voornaamwoord ervoor. 

Slide 28 - Tekstslide

lavarse = zich wassen
yo
él/ella/ud.
nosotros/as
vosotros/as
ellos/ellas/uds.
me
te
se
nos
os
se
lavo
lavas
lava
lavamos
laváis
lavan

Slide 29 - Tekstslide

OJO
  • Sommige werkwoorden zijn in het Spaans wel wederkerend en in het Nederlands niet: despertarse (wakker worden), levantarse (opstaan)
  • Sommige wederkerende werkwoorden hebben ook een stamklinkerwisseling: despertarse, acostarse (naar bed gaan), vestirse (zich aankleden)
  • Alléén werkwoorden die eindigen op -se zijn wederkerend, pas dus op dat je niet overal me, te, se etc. voor gaat zetten!!!

Slide 30 - Tekstslide

levantarse, yo

Slide 31 - Open vraag

lavarse, ellos

Slide 32 - Open vraag

llamarse, vosotros

Slide 33 - Open vraag

quedarse, nosotros

Slide 34 - Open vraag

despertarse, él

Slide 35 - Open vraag

vestirse, tú

Slide 36 - Open vraag

Los verbos reflexivos - wederkerende werkwoorden
LA p. 73

Slide 37 - Tekstslide

zinsopbouw 

Slide 38 - Tekstslide

zinsopbouw 

Slide 39 - Tekstslide

Traducir frases

Slide 40 - Tekstslide

¿A qué hora te levantas por la mañana?
Me levanto a las seis y media.
Por la mañana a las siete y media Pepe se ducha y se viste.
Hace la cama y desayuna.
A las ocho y cuarto Luis y Carmen van al colegio/instituto.
Por la tarde, a las cuatro volvemos a casa.
Hago los deberes a las cinco.
A las seis y veinte ceno con mi familia.
Por la noche hago deporte.
A las diez se acuestan. 

Slide 41 - Tekstslide

Corregir los deberes

Slide 42 - Tekstslide

LA p 72

Slide 43 - Tekstslide

LE 

Slide 44 - Tekstslide

LE 

Slide 45 - Tekstslide

LE 

Slide 46 - Tekstslide

Module
2.3 A. 1. van 2. voy 3. van 4. vamos  5. vas  6. van
B. 1. Hago la cama 
2. Hacemos los deberes a las .....
3. Mis padres vienen ....
4. Sí/ no salimos este sábado
5. Sí/no vengo contigo
1.4
1. es la bij enkelvoud son las bij meervoud
2. a las = om hoe laat son las= hoe laat (is het)
3. ¿A qué hora desayunas?
4. ¿A qué hora comes?
5. ¿A qué hora cenas?
6. ¿A qué horas estudias?

Slide 47 - Tekstslide