Les 3V grammatica D en H KIEZERS

Leerstof chapitre 6 toetsweek
- Niet kiezers: Vocabulaire E+F (F-N) (pagina 79), Grammaire H (document Teams), Phrases clés G F-N (pagina 80)

- Kiezers: Vocabulaire A+B (F-N + N-F) (document uit Teams, Grammaire D (denk ook aan je eigen woordenlijst met bijvoeglijk naamwoorden) + H), Phrases-clés C N - F (pagina 80)
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Leerstof chapitre 6 toetsweek
- Niet kiezers: Vocabulaire E+F (F-N) (pagina 79), Grammaire H (document Teams), Phrases clés G F-N (pagina 80)

- Kiezers: Vocabulaire A+B (F-N + N-F) (document uit Teams, Grammaire D (denk ook aan je eigen woordenlijst met bijvoeglijk naamwoorden) + H), Phrases-clés C N - F (pagina 80)

Slide 1 - Tekstslide

Voorbeelden van toetsvragen 
Exercice 1: Vocabulaire (N-F) (5 punten)
Vertaal de woorden naar het Frans en zet ze in de juiste zin.
Let op, er blijven 3 woorden over !

Bijvoorbeeld: uitleggen - een ruzie - lastig 
Tu peux m'_______________ la problème? C'est un peu ___________!

NIET-kiezers; kruiswoordpuzzel met woorden vocabulaire

Slide 2 - Tekstslide

Voorbeelden van toetsvragen
Exercice 1: Vocabulaire (N-F) (5 punten)
Vertaal de woorden naar het Frans en zet ze in de juiste zin.
Let op, er blijven 3 woorden over !

Bijvoorbeeld: expliquer - une dispute - compliqué 
Tu peux m'expliquer la problème? C'est un peu compliqué!

Slide 3 - Tekstslide

Voorbeelden van toetsvragen
Exercice 2: Vocabulaire (F-N) (8 punten)
Vertaal de zinnen naar het Nederlands.
Let op dat de zinsvolgorde kan afwijken, dus maak er een logische zin van.

Bijvoorbeeld: Je rentre à la maison après l'entrainement.
___________________________________________________________

Slide 4 - Tekstslide

Voorbeelden van toetsvragen
Exercice 2: Vocabulaire (F-N) (8 punten)
Vertaal de zinnen naar het Nederlands.
Let op dat de zinsvolgorde kan afwijken, dus maak er een logische zin van.

Bijvoorbeeld: Je rentre à la maison après l'entrainement.
Na de training kom ik thuis

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeelden van toetsvragen
Exercice 4: Grammaire zinsvolgorde (5 punten)
Zet de woorden in goed volgorde, zodat er een logische Franse zin ontstaat.

Gaan we later in de les oefenen. 


Slide 6 - Tekstslide

Voorbeelden van toetsvragen
KIEZERS Exercice 5: Écrire (12 punten) 
Je bent nieuw in een bedrijf. Presenteer jezelf. Vertel over jezelf, waar je woont, over je woonsituatie. Gebruik ongeveer 40 woorden. (Leer hiervoor de Phrases-clés C en pas ze aan aan je eigen situatie)
NIET-Kiezers:  Exercice 4: Phrases-clés (9 punten)
Combineer de zinnen met het juiste plaatje (trek een lijntje) EN vertaal de zinnen naar het Nederlands.

Slide 7 - Tekstslide

Voorbeelden van toetsvragen

Daarna nog 2 Franse leesteksten met vragen in het Nederlands

Slide 8 - Tekstslide

Woordvolgorde Frans
(plaats/tijd) 
+ Onderwerp      (wie/wat?)
+ Alle werkwoorden 
+ Lijdend Voorwerp 
+ Meewerkend Voorwerp 
(plaats/tijd)
          = zitten altijd in een zin



Slide 9 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp is het deel van de zin dat niet zelf handelt of actief is, maar dat de handeling ondergaat. 

Eva heeft een cadeau aan haar broer gegeven vanavond
Wat is het lijdend voorwerp?
EEN CADEAU


Slide 10 - Tekstslide

Meerwerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp is degene die iets ontvangt of verneemt of van wie iets wordt afgenomen

Eva heeft een cadeau aan haar broer gegeven vanavond
Wat is het meewerkend voorwerp?
AAN HAAR BROER

Slide 11 - Tekstslide

Er is een vaste woordvolgorde in het Frans
(plaats/tijd) ondw + alle werkwoorden + LV + MV + (plaats/tijd)

Ce soir, Eva a donné un cadeau à son frère



Slide 12 - Tekstslide

Woordvolgorde Frans
(plaats/tijd) + ondw + alle werkwoorden + LV + MV + (plaats/tijd)

Morgen ga ik een pizza eten
Demain, Je vais manger une pizza (demain)

Slide 13 - Tekstslide

Woordvolgorde Frans
Hoe maak je een zin ontkennend in het Frans?
ne... pas de (niet) 
ne ... pas encore de (nog niet)
ne ... jamais de (nooit)
ne ... plus de (niet meer)
ne ... rien de (niets)

Slide 14 - Tekstslide

Woordvolgorde Frans: ontkenning
(plaats/tijd) ondw + ontk+ eerste werkwoord+ ontk + andere werkwoorden + LV + MV + (plaats/tijd)

Vanavond, heeft Eva geen cadeau aan haar broer gegeven
Ce soir, Eva n'a pas donné de cadeau à son frère.

Slide 15 - Tekstslide

Woordvolgorde Frans: ontkenning
(plaats/tijd) ondw + ontk+ eerste werkwoord+ ontk + ander werkwoord+ lv + mv + (plaats/tijd)

Morgen ga ik geen jurk kopen.
Je ne vais pas acheter de robe demain.

Ik koop geen jurk vandaag
Aujourd'hui, Je n'achète pas de robe 

Slide 16 - Tekstslide

Woordvolgorde Frans: tijd
Tijd: staat aan het begin van de zin of aan het einde

Ik heb gisteren een appel gegeten
Hier, j'ai mangé une pomme
Ik ga morgen een pizza eten
Je vais manger une pizza demain

Slide 17 - Tekstslide

Woordvolgorde: bien, mal, souvent, toujours, beaucoup, déjà (bmstbd)
(plaats/tijd) ondw + EERSTE WERKWOORD (of ontkenning) + BMSTBD + (ander werkwoord)+ LV + MV + (plaats/tijd) 

Ik houd er altijd van om met mijn vrienden naar de stad te gaan
J'aime toujours aller en ville avec mes copains

Ik ga niet vaak naar het theater 
Je ne vais pas souvent au théatre (komt na de ontkenning!!)

Slide 18 - Tekstslide

Woordvolgorde: bien, mal, souvent, toujours, beaucoup, déjà (bmstbd)
(plaats/tijd) ondw + EERSTE WERKWOORD (of ontkenning) + BMSTBD + (ander werkwoord)+ LV + MV + (plaats/tijd) 

Ik heb al een pizza gegeten
J'ai déjà mangé une pizza

Ik heb dit keer niet veel gekocht
Je n'ai pas beaucoup acheté cette fois 

Slide 19 - Tekstslide

Open je iPad

Slide 20 - Tekstslide

-une question- demander- va- Boris - à - son prof - demain

Slide 21 - Open vraag

beaucoup - ils - mangé - ont - hier

Slide 22 - Open vraag

au parc -ils- joué- hier- ont - au foot - ses copains - avec

Slide 23 - Open vraag

n' - pas- souvent- elle- fait la grasse matinée - a - la semaine passée

Slide 24 - Open vraag

KIEZERS DOEN NOG MEE met de les. Niet-kiezers mogen gaan leren voor de toets!

Slide 25 - Tekstslide

Grammaire D vergelijken en beschrijven (kiezers)
Buts:
-Je kunt iemand beschrijven
-Je kunt vergelijkingen maken tussen personen

Zorg dat je de lijst met bijvoeglijk naamwoorden uit je hoofd leert.



Slide 26 - Tekstslide

Woorden om te vergelijken/ beschrijven. Zorg dat je er 8 kent voor de toets.
grand(e)(s)
groot
mince(s)
slank
petit(e)(s)
klein
jeune(s)
jong
intelligent(e)(s)
intelligent
sportif(s) /sportive(s)
sportief
beau(x) / belle(s)
mooi/knap
enthousiaste(s)
enthousiast
âgé(e)(s)
oud
charmant(e)(s)
charmant
gros(se)(s)
dik
doux /douce(s)
lief 
fort(e)(s)
sterk
méchant(e)(s) 
gemeen

Slide 27 - Tekstslide

Vergelijkingen in het Frans:
Hoe doe je dat?

Minder / even / meer

 

Slide 28 - Tekstslide

Vergelijkingen in het Frans:
Je vergelijkt (in dit geval) mensen met elkaar 

In het Frans maak je een vergelijking op de volgende manier:
MOINS / AUSSI / PLUS + bijvoeglijk naamwoord + QUE

Of je MOINS, AUSSI of PLUS moet gebruiken, hangt af van de vergelijking die je wilt maken.

 

Slide 29 - Tekstslide

Vergelijkingen in het Frans, voorbeelden
Sophie (v) est MOINS grande que ma soeur
Sophie is minder groot dan mijn zus
Julien (m) est AUSSI grand que son père
Julien is even groot als zijn vader
Amélie (v) est PLUS grande qu'Emma
Amélie is groter dan Emma
Les garçons sont plus forts qu'Astérix et Obélix
De jongens zijn sterker dan Astérix en Obélix
Les filles sont aussi courageuses que les garçons.
De meisjes zijn even moedig als de jongens
Les filles et garçons sont moins courageux que Superman
De meisjes en jongens zijn minder moedig dan Superman

Slide 30 - Tekstslide

Uitzondering: beter dan..





Je gebruikt dan geen 'plus'....  (of plus bon)
-Mbappé est meilleur que Neymar
-Beyoncé est meilleure qu'Ariane Grande

meilleur
Beter dan; mnl enkelvoud
meilleure
Beter dan; vrl enkelvoud
meilleurs 
Beter dan; mnl en m/v meervoud
meilleures
Beter dan; vrl meervoud

Slide 31 - Tekstslide

Toets
Exercice 3: Grammaire vergelijkingen (12 punten)
Vergelijk ___________  op de foto met elkaar. Gebruik twee keer « meer dan », twee keer « minder dan » en twee keer « even als ». 

Gebruik bijvoeglijk naamwoorden uit de vocalijsten of die je al kent (staan in deze LessonUp). Denk aan uiterlijk, maar ook aan karaktereigenschappen. Je mag elk bijvoeglijk naamwoord één keer gebruiken.
Maak dus 6 hele zinnen! 




Slide 32 - Tekstslide

Vergelijk deze 3 giraffen met elkaar 

Slide 33 - Tekstslide

Vergelijk deze twee
personen met elkaar

Slide 34 - Open vraag

Nu leren voor de toets; donderdag bespreken we de proeftoets

Slide 35 - Tekstslide