H2 unité 2 apprendre 1 tm 5
1 / 38
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Vertaal:
knutselen
knutselen
timer
0:20
Slide 2 - Open vraag
Vertaal:
de trainer
de trainer
timer
0:20
Slide 3 - Open vraag
de scheidsrechter
timer
0:20
Slide 4 - Open vraag
Vertaal:
Mijn passie is muziek spelen.
Mijn passie is muziek spelen.
timer
0:20
Slide 5 - Open vraag
Vertaal:
Het team wint (winnen = gagner) het toernooi.
Het team wint (winnen = gagner) het toernooi.
timer
0:25
Slide 6 - Open vraag
Vertaal:
L'adversaire lance le ballon.
L'adversaire lance le ballon.
timer
0:25
Slide 7 - Open vraag
Vertaal:
espérer
espérer
timer
0:20
Slide 8 - Open vraag
Vertaal:
haut
haut
timer
0:25
Slide 9 - Open vraag
Vertaal:
le point
le point
timer
0:25
Slide 10 - Open vraag
Vertaal:
inoubliable
inoubliable
timer
0:25
Slide 11 - Open vraag
Vertaal:
progresser
progresser
timer
0:20
A
vooruitgaan
B
ontwikkelen
C
doorgaan
D
controleren
Slide 12 - Quizvraag
Vertaal:
j'ai appris
j'ai appris
timer
0:20
A
ik heb gepakt
B
ik heb gezien
C
ik heb geleerd
D
ik heb gedaan
Slide 13 - Quizvraag
Vertaal:
On se voit
On se voit
timer
0:20
A
we zullen gaan
B
we zien elkaar
C
we groeten elkaar
D
we vinden elkaar
Slide 14 - Quizvraag
Vertaal:
le coude
le coude
timer
0:20
Slide 15 - Open vraag
Vertaal:
devenir
devenir
timer
0:20
Slide 16 - Open vraag
Slide 17 - Tekstslide
Le livre =
A
mannelijk
B
vrouwelijk
Slide 18 - Quizvraag
La guitare =
A
mannelijk
B
vrouwelijk
Slide 19 - Quizvraag
une équipe =
A
mannelijk
B
vrouwelijk
Slide 20 - Quizvraag
mannelijk
vrouwelijk
meervoud
Le
Une
des
Un
La
Les
Slide 21 - Sleepvraag
Slide 22 - Tekstslide
Wanneer gebruik je L' voor een zelfstandig naamwoord?
Slide 23 - Open vraag
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
Vertaal:
mijn vrienden
mijn vrienden
A
mon copains
B
ma copains
C
mes copains
Slide 26 - Quizvraag
Vertaal:
jouw team
jouw team
A
ton équipe
B
ta équipe
C
tes équipe
Slide 27 - Quizvraag
het huis = la maison
Vertaal:
zijn huis
Vertaal:
zijn huis
A
son maison
B
sa maison
C
ses maison
Slide 28 - Quizvraag
zijn trainer =
A
son entraineur
B
sa entraineur
C
ses entraineur
Slide 29 - Quizvraag
Vertaal:
mijn overwinning
mijn overwinning
Slide 30 - Open vraag
Vertaal:
jouw spreekbeurt
jouw spreekbeurt
Slide 31 - Open vraag
Vertaal:
haar knie
haar knie
Slide 32 - Open vraag
Slide 33 - Tekstslide
Vertaal:
ons team
ons team
Slide 34 - Open vraag
Vertaal:
uw helm
uw helm
Slide 35 - Open vraag
Vertaal:
hun passie
hun passie
Slide 36 - Open vraag
Vertaal:
jullie studie
jullie studie
