2HV chap 3 voca EF vouloir en pouvoir
1 / 28
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Wat is de vertaling van het woord in hoofdletters?
Il est tout SEUL dans sa chambre.
Il est tout SEUL dans sa chambre.
A
saai
B
alleen
C
samen
Slide 2 - Quizvraag
Wat is de vertaling van het woord in hoofdletters?
Marie a acheté UN LIVRE
Marie a acheté UN LIVRE
A
een boek
B
een spel
C
een pet
Slide 3 - Quizvraag
Wat is de vertaling van het woord in hoofdletters?
Je peux UTILISER ton téléphone?
Je peux UTILISER ton téléphone?
A
kiezen
B
besluiten
C
gebruiken
Slide 4 - Quizvraag
Vertaal het woord in hoofdletters:
PEUT-ÊTRE, nous pouvons aller en ville demain
PEUT-ÊTRE, nous pouvons aller en ville demain
Slide 5 - Open vraag
Vertaal het woord in hoofdletters:
Marc aime beaucoup LA MARQUE Adidas.
Marc aime beaucoup LA MARQUE Adidas.
Slide 6 - Open vraag
Vertaal het woord in hoofdletters:
Il A DÉCIDÉ d'aller au cinéma.
Il A DÉCIDÉ d'aller au cinéma.
Slide 7 - Open vraag
Wat is de vertaling van het woord in hoofdletters?
Pouvez-vous me donner (EEN VOORBEELD) ?
Pouvez-vous me donner (EEN VOORBEELD) ?
A
une image
B
une différence
C
un exemple
Slide 8 - Quizvraag
Wat is de vertaling van het woord in hoofdletters?
Cette robe est (MINDER) chère que l'autre.
Cette robe est (MINDER) chère que l'autre.
A
moins
B
plusieurs
C
seul
Slide 9 - Quizvraag
Vertaal het woord in hoofdletters:
A la fin du (MAAND), je n'ai plus d'argent
A la fin du (MAAND), je n'ai plus d'argent
Slide 10 - Open vraag
Vertaal de Nederlandse woorden:
(HIJ HOUDT VAN) la mode
(HIJ HOUDT VAN) la mode
Slide 11 - Open vraag
Vertaal het woord in hoofdletters:
( DE SUPERMARKT) est fermé le dimanche.
( DE SUPERMARKT) est fermé le dimanche.
Slide 12 - Open vraag
Wat is de vertaling van deze zin?
Qu'est-ce que tu veux acheter?
Qu'est-ce que tu veux acheter?
Slide 13 - Open vraag
Wat is de vertaling van deze zin?
Il porte souvent une casquette.
Il porte souvent une casquette.
Slide 14 - Open vraag
Slide 15 - Tekstslide
?
VOULOIR
POUVOIR
willen
kunnen /
mogen
mogen
Slide 16 - Sleepvraag
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'vouloir' met het onderwerp
veux
veux
veut
voulons
voulez
veulent
Slide 17 - Sleepvraag
Vul de juiste vorm van "vouloir" in:
Tu (wil) aller au cinéma?
Tu (wil) aller au cinéma?
Slide 18 - Open vraag
Vul de juiste vorm van "vouloir" in:
Elle (wil) porter une jupe.
Elle (wil) porter une jupe.
Slide 19 - Open vraag
Vul de juiste vorm van "vouloir" in:
Sophie et Michèle (willen) venir à la fête
Sophie et Michèle (willen) venir à la fête
Slide 20 - Open vraag
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'pouvoir' met het onderwerp
peux
peux
peut
pouvons
pouvez
peuvent
Slide 21 - Sleepvraag
Vul de juiste vorm van "pouvoir" of "vouloir" in:
Je (mag) utiliser ton stylo?
Je (mag) utiliser ton stylo?
Slide 22 - Open vraag
Vul de juiste vorm van "pouvoir" in:
Ils (kunnen) choisir plusieurs couleurs
Ils (kunnen) choisir plusieurs couleurs
Slide 23 - Open vraag
Vul de juiste vorm van "pouvoir" in:
Tu (mag) essayer ce pull.
Tu (mag) essayer ce pull.
Slide 24 - Open vraag
Slide 25 - Tekstslide
Vul de juiste vorm van "pouvoir" of "vouloir" in:
Stéphane (kan) finir ses devoirs
Stéphane (kan) finir ses devoirs
Slide 26 - Open vraag
Vul de juiste vorm van "pouvoir" of "vouloir" in:
Nous (willen) écouter de la musique
Nous (willen) écouter de la musique
Slide 27 - Open vraag
Vul de juiste vorm van "pouvoir" of "vouloir" in:
Vous (willen) aller en ville?
Vous (willen) aller en ville?
