Persoonlijk voornaamwoorden + être + bezittelijk voornaamwoord

Chapitre 3 - Révision
Het persoonlijk voornaamwoorden,
Vervoeging "être" en Bezittelijk voornaamwoord
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Chapitre 3 - Révision
Het persoonlijk voornaamwoorden,
Vervoeging "être" en Bezittelijk voornaamwoord

Slide 1 - Tekstslide

Les buts
Aan het einde van de les weet ik wat de persoonlijke voornaamwoorden zijn en kan ik het werkwoord être toepassen en het bezittelijk voornaamwoord

Slide 2 - Tekstslide

Persoonlijk
voornaamwoorden

Slide 3 - Woordweb

être = zijn
                                                             Ik ben       = Je suis                                                             Jij bent     = Tu es
Hij/zij/men is        = Il/elle/on est
                                Wij zijn         = Nous sommes
Jullie zijn / u bent             =  Vous êtes
Zij zijn                        = Ils/elles sont

Slide 4 - Tekstslide

Wij
A
Nous
B
Vous
C
Tu
D
Je

Slide 5 - Quizvraag

Jij
A
Ils
B
tu
C
Elles
D
vous

Slide 6 - Quizvraag

Zij (meervoud/vrouwelijk)
A
Elles
B
Elle
C
Il
D
Ils

Slide 7 - Quizvraag

Zij (enkelvoud)
A
Elles
B
Elle
C
Ils
D
Je

Slide 8 - Quizvraag

Nous................au camping.
A
est
B
sont
C
êtes
D
sommes

Slide 9 - Quizvraag

Je............une fille
A
suis
B
es
C
est
D
sont

Slide 10 - Quizvraag

Les amies, Marie et Isabella (être) ..... en cinquième.
A
est
B
sommes
C
sont
D
ont

Slide 11 - Quizvraag

être
=
 zijn




Sleep de juiste vorm van être naar het onderwerp
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je
es
sont
est
êtes
sommes
suis

Slide 12 - Sleepvraag

..................es francais?
Non, je.........anglais.
A
tu & suis
B
il & suis
C
elle & es
D
nous & est

Slide 13 - Quizvraag

Typ de juiste vorm van être:
Vous...........dans la tente.

Slide 14 - Open vraag

Annelies (être) ... à l'école.
A
suis
B
est
C
sont
D
es

Slide 15 - Quizvraag

Et toi?
(jij bent =) ........à la plage?

Slide 16 - Open vraag

Kan je het werkwoord être vervoegen? Geef jezelf een cijfer 1 - 10

Slide 17 - Open vraag

Welke bezittelijk voornaamwoorden ken je in het Frans?

Slide 18 - Open vraag

(Jouw ) ________ cousins mangent une pizza.
A
ton
B
ta
C
tes
D
mes

Slide 19 - Quizvraag

Ils aiment bien (hun) ____cours d'anglais.
A
leurs
B
leur
C
son
D
ses

Slide 20 - Quizvraag

Où est (jouw) ___classe?
A
sa
B
ma
C
ton
D
ta

Slide 21 - Quizvraag

(Mijn) ____ prof de gym s'appelle monsieur Bonet.
A
Ma
B
Ton
C
Mon
D
Mes

Slide 22 - Quizvraag

Elle habite loin de l'école, donc elle fait (haar) ___ devoirs dans le bus
A
sa
B
leur
C
son
D
ses

Slide 23 - Quizvraag

Traduis "de eerste klas" in het Frans

Slide 24 - Open vraag

Traduis en FR: "Hij neemt"

Slide 25 - Open vraag

Lie les mots français aux images.
Koppel de Franse woordjes aan de plaatjes.
la classe
le collège
la cantine
la journée
le moyen de transport
midi

Slide 26 - Sleepvraag