Les 3 Literatuur

Les 3 Literatuur
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Les 3 Literatuur

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
- Je leest in Zonder titel.
- Je weet wat het literaire begrip tijd inhoudt.
- Je frist je kennis van grammatica: zinsontleding op.

Slide 2 - Tekstslide

Lesprogramma
- Lezen Zonder titel (25 min)
- Uitleg: literair begrip Tijd (5 min)
- Uitleg: grammatica zinsontleding (10 min)
- Zelfstandig werken (20 min)



Slide 3 - Tekstslide

Terugblik en huiswerk
Personages
Perspectief

Slide 4 - Tekstslide

Lezen H20-H24
Personages:
- uiterlijke kenmerken
- karaktereigenschappen
Perspectief
Tijd

Slide 5 - Tekstslide

Tijd in verhalen

Slide 6 - Tekstslide

Tijd in verhalen

Slide 7 - Tekstslide

Historische tijd in verhalen
Als je wilt bepalen in welke tijd jouw verhaal speelt, kijk je naar de volgende punten:
  • jaartal (Wordt er een jaartal genoemd?)
  • historische gebeurtenissen of personen
  • door gebruiken, gewoontes, voorwerpen of kleding
  • door de ruimte uit die tijd te beschrijven


Slide 8 - Tekstslide

Vertelde tijd = tijdsduur van het verhaal
  • tijdssprong
  • versnelling
  • vertraging

Slide 9 - Tekstslide

tijd in verhalen - tijdsvolgorde
Begin van het verhaal = het vertelheden 

flashback: de schrijver vertelt iets wat eerder gebeurd is. 

flashforward: de schrijver vertelt iets wat in de toekomst gaat gebeuren. 

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide



Vanmiddag geeft hij een presentatie over social media. 

Slide 13 - Tekstslide

Zijn die scholieren over hun docent aan het roddelen?

Slide 14 - Tekstslide

Hij geeft de hond een klap.

Slide 15 - Tekstslide

Mijn zusjes zitten hun huiswerk te maken.

Slide 16 - Tekstslide

Aan de slag
1. Vul in je boekje Literaire begrippen het begrip Tijd in.
2. Maak het oefenmateriaal Zinsontleding

Slide 17 - Tekstslide

Tijd in verhalen

- In welke tijd speelt een verhaal zich af? = historische tijd, bv. Middeleeuwen, heden (te herkennen aan taalgebruik, voorwerpen,  ruimte)

- Hoeveel tijd verloopt er in het verhaal? = vertelde tijd (bv. Alaska: een paar weken)

- Hoeveel tijd heeft een schrijver nodig om zijn verhaal onder woorden te brengen? = verteltijd (hoeveelheid woorden, pagina’s, zinnen, alinea’s of hoofdstukken). 

- In welke tijdsvolgorde (chronologie) wordt het verhaal verteld?


Slide 18 - Tekstslide