H3 Verwijswoorden

Taalverzorging h3
Verwijswoorden
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Taalverzorging h3
Verwijswoorden

Slide 1 - Tekstslide

Verwijswoorden


de-woorden: verwijs met deze of die



het-woorden: verwijs met dit of dat

de-woorden en het-woorden
Deze deur is op slot, maar die daar is wel open.
(de deur)
Dat paard is wild, maar dit hier is rustig.
(het paard)

Slide 2 - Tekstslide

Verwijswoorden


vrouwelijke woorden: verwijs met zij of haar


mannelijke woorden: verwijs met hij of zijn


onzijdige woorden: verwijs met het of zijn

vrouwelijk / mannelijk / onzijdig
Als mijn tante komt logeren, neemt zij haar hondjes mee.
Ben gaat zwemmen en hij neemt zijn duikbril mee.
Het rugbyteam behaalde zijn eerste beker.

Slide 3 - Tekstslide

Verwijswoorden
Naar hele zinnen verwijs je met dat of wat:

Hij heeft mij uitgenodigd voor komende wedstrijd. Dat vind ik super!
Hij heeft mij uitgenodigd voor de komende wedstrijd, wat ik super vind!

Slide 4 - Tekstslide

Verwijswoorden

met wie:



waarmee (waarvoor, waartegen, ...):

met wie / waarmee

verwijzen naar personen

de klasgenoot met wie ik afgesproken had, is helaas ziek

verwijzen naar dieren of dingen

dat is het paard  waarvoor ik bang ben

de bus waarmee we naar Berlijn reisden, was comfortabel

dat is de deur waartegen ik gebotst ben

Slide 5 - Tekstslide

De jongen ___ Madelon verliefd is, heet Wietse.
A
op wie
B
waarop

Slide 6 - Quizvraag

Het hondje van mijn buurvrouw Anna, ___ ik de naam niet meer weet, zat de hele nacht te blaffen.
A
van wie
B
waarvan

Slide 7 - Quizvraag

Ken jij de popgroep Queen, ____ het nummer 'Bohemian Rhapsody' al jaren één staat in de Top 2000?
A
van wie
B
waarvan

Slide 8 - Quizvraag

De economieleraar ___ ik je vertelde, geeft ook wiskunde.
A
over wie
B
waarover

Slide 9 - Quizvraag

Laura heeft zes katten, ____ ze een speciale band heeft.
A
met wie
B
waarmee

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Tekstslide

GELEERD?


- je kunt de juiste verwijswoorden gebruiken
formuleren: 
verwijswoorden

Slide 12 - Tekstslide

Schrijf één ding op wat je deze les hebt geleerd en niet meer vergeet.

Slide 13 - Open vraag

Stel één vraag over iets dat je nog niet zo goed
hebt begrepen.

Slide 14 - Open vraag

GIDS NEDERLANDS
INFORMATIE VOOR LESSEN NEDERLANDS

Slide 15 - Tekstslide