Biodiversiteit: Variatie aan levensvormen in de natuur.
Binnenzee: Andere naam voor intensieve veeteelt, omdat het dier een machine is en de stal een fabriek.
Zeegaten: Toegang tot de open zee vanuit een rivier, zeearm of binnenzee.
Getij: De dagelijkse beweging van opkomend water (vloed) en afgaand water (eb).
Geulen: In een waddengebied: een altijd onder water staande zijtak van een zeegat in een waddenzee.
Wadplaten: Hoog opgeslibte plaat in een waddenzee die bij eb droogvalt. Heet ook wad.
Sedimentatie: Afzetting van materiaal dat is meegenomen door water, wind of ijs.
Wantij: Ondiepe plek in een waddenzee waar de vloedstromen uit twee zeegaten bij elkaar komen.
Duinen: Een door de wind opgeworpen heuvel van zand.
Kwelder: Een begroeid stuk land dat direct aan zee grenst en alleen bij hoge vloed overstroomt.
Slib: Afzetting op de bodem van in water aanwezige vaste deeltjes.
Slenk: In een waddengebied: waterloop op een kwelder. Heet ook kreek.