Nieuw Nederlands Hoofdstuk 5 Taalverzorging verwijswoorden

Welkom in de les
  • Oefenen voor de toets
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Welkom in de les
  • Oefenen voor de toets

Slide 1 - Tekstslide

Schrijf het werkwoord in de v.t.

Sommige passagiers …… (hebben) vliegangst.

Slide 2 - Open vraag

Schrijf het werkwoord in de v.t.
Ik (helpen) mijn moeder.

Slide 3 - Open vraag

Schrijf het werkwoord in de v.t.

Hij …… (testen) alle systemen en knoppen.

Slide 4 - Open vraag

Schrijf het werkwoord in de v.t.

"We zijn geland,"...…………… (vertellen) hij de reizigers.

Slide 5 - Open vraag

Schrijf het werkwoord in de v.t.

Hij ……. (praten) vriendelijk en geruststellend.

Slide 6 - Open vraag

Welk woord is fout in de zin:

John heeft haar nieuwe skateboard meteen geprobeerd.
A
haar
B
geprobeerd
C
meteen
D
heeft

Slide 7 - Quizvraag

Schrijf het werkwoord in de v.t.

Mijn zusje en ik (zwemmen) elke dinsdag.

Slide 8 - Open vraag

Schrijf het werkwoord in de v.t.

Wij (zetten) de pot op tafel.

Slide 9 - Open vraag

Schrijf het werkwoord in de t.t.

De klantenservice ……….. (beantwoorden) veel vragen te laat.

Slide 10 - Open vraag

Schrijf het werkwoord in de v.t.

De leerlingen ... (verlaten) boos de klas.

Slide 11 - Open vraag

Schrijf het werkwoord in de t.t.

De weg (leiden) naar een oud kasteel.

Slide 12 - Open vraag

Schrijf het werkwoord in de t.t.

Hij ... (landen) straks op Schiphol.

Slide 13 - Open vraag

Schrijf het werkwoord in de t.t.

Hoe oud ... (worden) je vader morgen?

Slide 14 - Open vraag

Schrijf het werkwoord in de t.t.

Hoe vaak ... (gebeuren) dat nou?

Slide 15 - Open vraag

Schrijf het werkwoord in de t.t.

De fietsenmaker ….. (repareren) morgen mijn fiets.

Slide 16 - Open vraag

Door welk woord moet je haar vervangen?

John heeft haar nieuwe skateboard meteen geprobeerd.
A
deze
B
zijn
C
hem
D
die

Slide 17 - Quizvraag

Welk woord is er fout in de zin?

Mijn fiets is gestolen, zij was net nieuw.
A
nieuw
B
was
C
zij
D
net

Slide 18 - Quizvraag

Welk woord moet op de plaats van het foute woord?

Mijn fiets is gestolen, zij was net nieuw.
A
het
B
dat
C
dit
D
hij

Slide 19 - Quizvraag

Eind van de les
  • Bedankt voor jullie aanwezigheid en inzet
  • Veel sterkte in de komende dagen
  • Denk om voldoende afwisseling tussen werk en ontspanning
  • Lees/luister een boek!

Slide 20 - Tekstslide