In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Dit is een ...
A
Bewegingszenuwcel
B
Gevoelszenuwcel
C
Schakelcel
D
Zenuw
Slide 1 - Quizvraag
Cellen in de alvleesklier
die hormonen maken
Stoffen in het bloed die de werking van bepaalde organen regelen
Hormoon dat in de
bijnieren wordt gemaakt
Klieren die adrenaline maken
Orgaanstelsel in het lichaam dat uit een aantal hormoonklieren bestaat
eilandjes van Langerhans
hormonen
adrenaline
hormoonstelsel
bijnieren
Slide 2 - Sleepvraag
Wat is een impuls
A
een elektrisch signaaltje door een zenuw
B
een verandering in de omgeving
C
een verandering in de omgeving die je kunt waarnemen
D
een elektrisch signaaltje door de zenuw die je kunt waarnemen
Slide 3 - Quizvraag
Dit is een ...
A
Bewegingszenuwcel
B
Gevoelszenuwcel
C
Schakelcel
D
Zenuw
Slide 4 - Quizvraag
Casus Pauw Een mannelijke pauw heeft hele mooie veren om het vrouwtje mee te verleiden. Is dit handig voor de natuurlijke selectie Of is dit een product van seksuele selectie?
A
Natuurlijke selectie
B
Seksuele selectie
Slide 5 - Quizvraag
Mini toets Regeling
bst 5.3 + 5.4
4H
Slide 6 - Tekstslide
Soortvorming komt tot stand door ...
A
Isolatie, mutaties en
natuurlijke selectie
B
Natuurlijke selectie en
verschillen in de omstandigheden
C
Isolatie, verschillen in de omstandigheden, mutaties en natuurlijke selectie
D
Mutaties en
verschillen in de omstandigheden
Slide 7 - Quizvraag
Aan welke groep vissen is een schubbeneter het meest verwant volgens de stamboom?
Kijk naar de informatie.
Kijk daarbij goed naar de stamboom
1
Zoek in de stamboom de schubbeneter op.
Ga nu met je vinger langs de lijntjes.
Welke vis komt uit de eerste vertakking?
2
Lukt het nog niet?
Oefen met het werkblad: evolutie
3
A
aan de Petrochromis
B
aan de blauwe regenboogvis
C
aan de Plecodus
D
aan de prinses van Burundi
Slide 8 - Quizvraag
Waar staat 'fitness' voor bij evolutie?
A
hoe goed je kan overleven
B
hoe fit je bent
C
hoeveel nakomelingen je maakt
D
hoe sterk je bent
Slide 9 - Quizvraag
Wat is de (biologische) term voor de hormonale regeling zoals die door de pijlen 1 en 2 in bron 1 wordt aangegeven?
HT = hypothalamus H = hypofyse S = schildklier
A
Positieve feedback
B
Negatieve feedback
C
Regeling
D
Doorstroming
Slide 10 - Quizvraag
Wat is de beste omschrijving van evolutie?
A
Evolutie is een geleidelijke ontwikkeling, waarbij steeds ingewikkelder gebouwde organismen ontstaan.
B
Evolutie is de ontwikkeling van het leven op aarde, waarbij soorten ontstaan, veranderen en/of verdwijnen.
C
Evolutie is het ontstaan van een nieuwe soort, doordat een andere soort uitsterft.
D
Evolutie is de ontwikkeling van het leven op aarde doordat organismen zich aanpassen aan hun milieu.
Slide 11 - Quizvraag
Wat heb je niet nodig voor evolutie?
A
reproductieve isolatie
B
natuurlijke selectie
C
geslachtelijke voortplanting
D
genetische variatie
Slide 12 - Quizvraag
Twee olifanten hebben als wetenschappelijke namen: Loxodonta africana en Elephas maximus. Behoren deze tot dezelfde soort? En tot hetzelfde geslacht?
A
Wel dezelfde soort, niet hetzelfde geslacht.
B
Wel dezelfde soort, ook hetzelfde geslacht.
C
Niet dezelfde soort, niet hetzelfde geslacht.
D
Niet dezelfde soort, wel hetzelfde geslacht.
Slide 13 - Quizvraag
Een goede beschrijving voor een reflex is ...
A
zintuig - ruggenmerg - hersenen - zenuw - spier
B
zintuig - zenuw - ruggenmerg - zenuw - spier
C
zintuig - zenuw -ruggenmerg - hersenen - spier
D
zintuig - ruggenmerg - zenuw - spier
Slide 14 - Quizvraag
Dit is een ...
A
Bewegingszenuwcel
B
Gevoelszenuwcel
C
Schakelcel
D
Zenuw
Slide 15 - Quizvraag
Wat is GEEN argument voor evolutie?
A
Fossielen
B
Rudimentaire organen
C
Overeenkomsten in cellen
D
Uitsterven van soorten
Slide 16 - Quizvraag
Vanuit je gehoororgaan loopt de gehoorzenuw naar het centrale zenuwstelsel. Wat voor zenuw is de gehoorzenuw?
7 Een zenuw is een bundel van lange uitlopers van zenuwcellen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 19 - Quizvraag
Wat is de functie van de bindweefsellaag om een zenuw?
A
de uitlopers van elkaar isoleren
B
impulsen geleiden van en naar het cellichaam
C
zorgen voor een bescherming van de zenuw
Slide 20 - Quizvraag
Anna zegt dat alleen in een gemengde zenuw de uitlopers omgeven zijn door een isolerend laagje. Emina zegt dat bewegingszenuwen alleen uitlopers van bewegingszenuwcellen bevatten.
A
Alleen Anna heeft gelijk
B
Alleen Emina heeft gelijk
C
Beide hebben ze gelijk
D
Geen van beide gelijk
Slide 21 - Quizvraag
Stel dat de zenuw op plek 2 onderbroken wordt. Wat kan hiervan het gevolg zijn?
A
geen gevoel meer in de linker arm
B
een deel van de spieren in de linker arm is verlamd
C
geen gevoel meer in de rechterarm
D
een deel van de spieren in de rechter arm is verlamd
Slide 22 - Quizvraag
Stel de zenuw bij punt 2 gaat kapot wat kan hiervan het gevolg zijn?
A
geen gevoel meer in de linker arm
B
een deel van de spieren in de linker arm is verlamd
C
geen gevoel meer in de rechterarm
D
een deel van de spieren in de rechter arm is verlamd
Slide 23 - Quizvraag
Het autonome zenuwstelsel bestaat uit 2 delen: parasympatisch en orthosympatisch.
Zit er in elk orgaan van elk deel een zenuw?
A
ja
B
nee
Slide 24 - Quizvraag
Je hoort leuke muziek. Hiervan ben je je bewust op moment dat ...
A
je gehoorzintuig de prikkel waarneemt
B
je gehoorzintuig de prikkel omzet in impulsen
C
de impulsen over de zenuw naar de hersenen gaan
D
de impulsen door de hersenen zijn verwerkt
Slide 25 - Quizvraag
Wat bevindt zich in de schors van de grote hersenen?
A
Uitlopers van zenuwcellen
B
Cellichamen van zenuwcellen
C
Gevoelszenuwcellen
D
Bewegingszenuwcellen
Slide 26 - Quizvraag
Van welke typen zenuwcellen bevinden zich uitlopers in deel 6?
A
bewegingszenuwcellen
B
gevoelszenuwcellen
C
bewegingszenuwcellen en gevoelszenuwcellen
Slide 27 - Quizvraag
Dendrieten geven in zenuwcellen het signaal van het cellichaam door naar de synaps
A
Waar
B
Niet waar
Slide 28 - Quizvraag
Suikerziekte Iemand met suikerziekte heeft hormonen nodig. Deze hormonen worden in het bloed ingespoten. Zulke hormonen kunnen niet als pillen worden ingenomen. Dan zouden ze in de maag worden afgebroken.
9 Welke uitspraak over deze hormonen is juist
A
Deze hormonen zijn eiwitten
B
Deze hormonen zijn koolhydraten
C
Deze hormonen zijn vetten
D
Deze hormonen zijn vitaminen
Slide 29 - Quizvraag
Alle organen reageren op alle hormonen
A
Juist
B
onjuist
Slide 30 - Quizvraag
Wat regelen je hormonen niet?
A
Slaap
B
Temperatuur
C
Bewegen
D
Voortplanting
Slide 31 - Quizvraag
De anticonceptiepleister of de ‘plakpil’ is een voorbehoedmiddel. In de pleister bevinden zich bepaalde hormonen die via de huid in het bloed worden opgenomen. Deze hormonen beïnvloeden de werking van de eierstokken. De hormonen in de anticonceptiepleister beïnvloeden de werking van de eierstokken. Welke andere hormonen beïnvloeden vooral de werking van de eierstokken?
A
hormonen uit de bijnier
B
hormonen uit de hypofyse
C
hormonen uit de schildklier
D
hormonen uit de alvleesklier
Slide 32 - Quizvraag
Waarom hebben hormoonklieren geen afvoerbuizen?
A
Hormonen worden rechtstreeks aan de cellen af gegeven