Indelingen stoffen, zouten&metalen

Geleiden van elektrische stroom

1 / 33
volgende
Slide 1: Woordweb
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Geleiden van elektrische stroom

Slide 1 - Woordweb

Welke stoffen geleiden elektrische stroom?
Definitie:
Een stof geleidt elektrische stroom als tegelijkertijd aan de volgende twee voorwaarde nwordt voldaan:
  • De stof moet bestaan uit geladen deeltjes
  • De geladen deeltjes moeten vrij kunnen bewegen

Slide 2 - Tekstslide

Geleiden van elektrische stroom als:
- er moeten geladen deeltjes zijn EN
- deze geladen deeltjes moeten vrij kunnen bewegen

  • Moleculaire stoffen: ongeladen deeltjes, dus GEEN geleiding
  • Zouten: geladen deeltjes (ionen), maar bewegen alleen vrij in de vloeibare fase. Dus geleiding alleen in vloeibare fase.
  • Metalen: geladen deeltjes (elektronen) en bewegen altijd vrij. Dus altijd geleiding.

Slide 3 - Tekstslide

Ionrooster

Slide 4 - Tekstslide

Metaalrooster
Metaalrooster

Slide 5 - Tekstslide

Buigzaamheid

Metalen buigen, zouten niet. 

Dit heeft te maken met hun roosters.

Slide 6 - Tekstslide



Metaalrooster
Metaalrooster

Slide 7 - Tekstslide

Ionrooster
Ionrooster

Slide 8 - Tekstslide

Hoe kun je stoffen herkennen?
Formules van stoffen:
  • Moleculaire stoffen: niet-metaal atomen
  • Zouten: metaal + niet-metaal atomen
  • Metalen: metaal atomen

Slide 9 - Tekstslide

Moleculaire stoffen bestaan uit moleculen.
Waaruit zijn moleculen opgebouwd?
A
Ionen
B
Atomen

Slide 10 - Quizvraag

In welke 3 groepen kun je stoffen indelen op basis van hun elektrisch geleidingsvermogen?
A
Halogenen, Metalen, Zouten
B
Metalen, Niet-metalen, Zouten
C
Niet-metalen, Zouten, Moleculaire stoffen
D
Metalen, Zouten, Moleculaire stoffen

Slide 11 - Quizvraag

Wat voor
soort stof
is dit?
A
Zout
B
Metaal
C
Moleculaire stof

Slide 12 - Quizvraag

Waarom is in het ionrooster het chloride ion groter weergegeven dan het natriumion?
A
Het chloride ion is belangrijker.
B
Het chloride ion lost het eerste op.
C
Beide ionen zijn eigenlijk even groot, verschil is zo duidelijker.
D
Het chloride ion heeft meer elektronen.

Slide 13 - Quizvraag

Welke stof is een voorbeeld van een element?
A
B
C
D

Slide 14 - Quizvraag

Welke verbinding heeft de volgende ontleedbare stof:
Alcohol
A
ion binding
B
moleculaire verbinding

Slide 15 - Quizvraag

Welke verbinding heeft de volgende ontleedbare stof:
IJzeroxide
A
ion binding
B
moleculaire verbinding

Slide 16 - Quizvraag

Welke verbinding heeft de volgende ontleedbare stof:
Natriumfluoride
A
ion binding
B
moleculaire verbinding

Slide 17 - Quizvraag

Welke verbinding heeft de volgende ontleedbare stof:
zwavel-di-oxide
A
ion binding
B
moleculaire verbinding

Slide 18 - Quizvraag

Wat is CO?
En is CO een element of een verbinding?
A
cobalt, een element
B
cobalt, een verbinding
C
koolstofmonoxide, een element
D
koolstofmonoxide, een verbinding

Slide 19 - Quizvraag

Wat is een zout?
A
Een verbinding van een metaal en een niet-metaal
B
een verbinding van twee metalen
C
een verbinding van twee niet-metalen

Slide 20 - Quizvraag

Een verbinding is:
A
een atoom
B
een molecuul
C
een mengsel
D
een zuivere stof

Slide 21 - Quizvraag

Hoe heet een stof die verschillende soorten moleculen heeft?
A
zuivere stof
B
mengsel
C
element
D
verbinding

Slide 22 - Quizvraag

Welke letter geeft een zuivere verbinding aan?
A
A
B
B
C
C

Slide 23 - Quizvraag

Hoe heet een verbinding tussen een metaal en een niet-metaal
A
moleculaire stof
B
ionaire stof
C
atomaire stof
D
legering

Slide 24 - Quizvraag

In dit plaatje zie je:
A
een verbinding die ontleedt in twee ontleedbare stoffen
B
een verbinding die ontleedt in 2 niet-ontleedbare stoffen
C
een mengsel dat ontleedt in 2 niet-ontleedbare stoffen
D
een mengsel dat gescheiden wordt in 2 stoffen

Slide 25 - Quizvraag

Hoe heet een mengsel tussen twee metalen
A
moleculaire stof
B
ionaire stof
C
atomaire stof
D
legering

Slide 26 - Quizvraag

wat is het grootste voordeel van een legering?
A
goedkoper
B
sterker
C
makkelijker te bewerken
D
duurder

Slide 27 - Quizvraag

Welke legering bestaat uit koper en zink
A
Messing
B
Brons
C
Nordic gold
D
Soldeer

Slide 28 - Quizvraag

Wat is staal?
A
Een andere vorm van ijzer
B
Het metaal ijzer met daarin C-atomen
C
Het metaal ijzer met daarin Zn-atomen
D
Het metaal ijzer met daarin Sn-atomen

Slide 29 - Quizvraag

Wat is een goede eigenschap van Staal?
A
Staal is zacht
B
Staal is hard/sterk
C
Staal is niet buigzaam
D
Staal is erg goedkoop

Slide 30 - Quizvraag

Wat gebeurt er met staal als je daaraan nog meer koolstof toevoegt?
A
Het wordt harder
B
Het wordt zachter
C
Het wordt harder, maar breekt ook makkelijker
D
Het is niet meer buigzaam

Slide 31 - Quizvraag

Heb je wat aan deze les gehad?
A
B

Slide 32 - Quizvraag

Wat wil je dat de volgende les (nogmaals) wordt uitgelegd?

Slide 33 - Open vraag