figuurlijk taalgebruik 3K en 3B

Waar denk je aan bij figuurlijk taalgebruik?
1 / 13
volgende
Slide 1: Woordweb
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en 1 video.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Waar denk je aan bij figuurlijk taalgebruik?

Slide 1 - Woordweb

10

Slide 2 - Video

Wat is letterlijk en figuurlijk taalgebruik?

Slide 3 - Open vraag

Wat is figuurlijk taalgebruik?
A
Precies zoals het er staat.
B
Er wordt iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat.

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van figuurlijk taalgebruik?
A
Mijn kapper zit met haar handen in mijn haar.
B
De wedstrijd was onwijs spannend.
C
Onder de boom lag een dode vogel.
D
Ik zit met mijn handen in het haar.

Slide 5 - Quizvraag

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 6 - Quizvraag

Welke zin is figuurlijk taalgebruik?


A
Dat is een goed middel voor je zieke paard.
B
Dat is een paardenmiddel voor die kwaal.

Slide 7 - Quizvraag

Welke zin is figuurlijk taalgebruik?


A
Mijn moeder eet graag kip.
B
Mijn moeder is kippig.

Slide 8 - Quizvraag

Welke zin is figuurlijk taalgebruik?


A
Mijn broer is een beer van een kerel.
B
In het bos is een beer gespot.

Slide 9 - Quizvraag

Uitdrukkingen zijn figuurlijk taalgebruik.
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Welke zin is figuurlijk taalgebruik?
A
Veronique draagt een gouden ring.
B
Hij scoorde ringloos in de basket.
C
Door hem ben ik nu de sigaar.
D
Hij rookte stiekem een sigaar.

Slide 11 - Quizvraag

Welke zin is figuurlijk taalgebruik?


A
Zij is op het paard getild.
B
Zij is over het paard getild.

Slide 12 - Quizvraag

Beeldspraak is figuurlijk taalgebruik.
A
Waar
B
Niet waat

Slide 13 - Quizvraag