16 december 2020

2 havo
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

2 havo

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Les devoirs
Huiswerk voor de vakantie
uitlegfilmpjes bekijken (op SOM)
Werkboek: 30bcde proberen te maken
Leren: vocabulaire EF - grammaire CG
Maken/leren voor de volgende les
Controleer of je alle opdrachten hebt nagekeken. Zo niet --> vragen!
Werkboek: ex. 31 (& 32*)
Leren: vocabulaire EFG
Programme d'aujourd'hui
Corriger les exercices
Faire ex. 31b
Vocabulaire G

Slide 3 - Tekstslide

ex. 28a
1. A       2. B     3. A      4. A      5. A       6. B
ex. 28b
1. sans
2. la nuit
3. avoir soif
4. dormir
5. eau
6. nous pouvons
7. mieux

Het woord dat je leest = animaux = dieren
ex. 29
1. Oui, il a 39 de fièvre.
2. Oui, j'ai 40 de fièvre.
3. Non, ils n'ont pas de fièvre.

Slide 4 - Tekstslide

Herhaling grammaire
sleepvragen

Slide 5 - Tekstslide

r
rr

  • Samen kijken naar ex. 30bcde






  • 30bcde al af en geen vragen?
  • Begin zelf aan 31 (& 32*)
  • Daarna: oefening (link)


Klaar? 
Leren: Vocabulaire ABEF - grammaire CGI




timer
10:00

Slide 6 - Tekstslide

Bij ex. 30b
Persoonsvorm vinden: 
  • (1) Zin in een andere tijd zetten. 
  • Ik loop --> Ik liep

  • (2) Aantal veranderen
  • Ik loop naar de stad --> Wij lopen naar de stad.

  • (3)Zin vragend maken --> eerste ww = pv
  • Lopen wij naar de stad? --> lopen = pv



Slide 7 - Tekstslide

Ex. 30b
1. Marco est malade 
  • Vertaling = 
  • Marco is ziek

  • pv = 
  • est

Slide 8 - Tekstslide

Ex. 30c
Maak de zinnen van ex. 30b ontkennend met ne/n' ... pas
Zin 1 Marco est malade
  • pv = est
  • Ontkenning komt om de pv heen
  • Ne est pas
  • --> ! pv begint met een klinker --> N'est pas 

Slide 9 - Tekstslide

Vocabulaire H
SOM > tabblad leermiddelen > Grandes Lignes > Chapitre 2 > uitleg en bronnen > vocabulaire H

Slide 10 - Tekstslide

Verbuga.eu

> Tijden (temps): présent, passé composé
> Verbes réguliers: donner, travailler etc (kijk in je vocabulaire)
> Verbes irréguliers: être, avoir, faire, aller, pouvoir, vouloir

Slide 11 - Tekstslide

Waar moeten we het morgen over hebben?

Slide 12 - Woordweb